XII. Brieven over deze onderwerpen.
A. Algemeen, diverse acties
aan Prof. dr J.A. van Kemenade d.d. 16 december 1997
B. Medische beoordeling van PUR aan VWS d.d. 23 december 1997
van PUR aan MJCO d.d. 3 juni 1998
van VWS aan MJCO d.d. 17 augustus 1998
C. Vermogenskorting van VWS d.d. 4 december 1998
van VWS d.d. 28 januari 1999 aan VWS d.d. 12 november 1998
aan VWS d.d. 18 november 1998
aan VWS d.d. 4 december 1998
aan VWS d.d. 11 december 1998
aan VWS d.d. 4 november 1999
aan VWS d.d. 3 december 1999
D. Verbeteringen wet, beleid
A. Algemeen, diverse acties
De Hooggeleerde Heer
Prof. Dr. J.A. van Kemenade
Postbus 123
2000 MD Haarlem
Amsterdam, 16 december 1997
inz.: commissie joodse tegoeden
Geachte Heer,
Naar ik uit de media begrijp heeft uw commissie voorgesteld de nagekomen gelden uit de naziroof te verdelen onder de Joodse instellingen. Bij deze wil ik een voorstel doen dat directer op de doelgroep van vervolgden is gericht.
Sinds twintig jaar houd ik mij als advocaat bezig met de wetgeving voor
oorlogsgetroffenen met name de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers.
Zeker gedurende de laatste vijf jaar is mogelijk vanwege de algemene bezuinigingsdrang sprake van uitholling van deze wetgeving via steeds strikter beleid. Daarvan zijn legio voorbeelden te geven:
a. Afschaffing van de integrale vergoedingsplicht volgens art 20 WUV van door de vervolging veroorzaakte, dus causale medische kosten via het ingangsdatumbesluit van de Minister van 8 mei 1995.
b. Afschaffing in juli 1994 van de gelijkstelling van de zgn. tweedegeneratie, terwijl deze mogelijkheid destijds in 1973 in de WUV kwam o.a. om de vervolgden (nu) een rustige oude dag te bezorgen zonder zorg voor de toekomst van door hun vervolging veelal psychisch geïnvalideerde kinderen.
c. Afschaffing vanaf 1992 van de beperkte vergoeding van niet meetbare invaliditeitskosten (n.m.i.k.), die voor vrouwen vanaf 1978 en voor mannen vanaf 1984 gold, wanneer zij psychische klachten hadden zonder arbeidsongeschiktheid.
d. Allerlei "kleine' beleidsaanpassingen waardoor medische en sociaal-medische voorzieningen beperkt of afgeschaft zijn (30 km straal bezoek psychiater, vakantie etc.)
e. De hantering van de leer van het zgn. medisch objectieve bewijs.
Sinds enige jaren wordt de voorwaarde gesteld dat alleen een oude brief van een behandelend arts of een recente brief doch gebaseerd op oude aantekeningen of patiëntenkaarten “objectief” bewijs is van het startpunt c.q. het bestaan van ziekten.
De arts die uit zijn herinnering put zonder bewijs via de patiëntenkaart of aantekening, wordt niet geloofd.
Bij dit bewijsrecht worden de algemeen aanvaarde medische inzichten, waar de WUV vanuit gaat, terzijde geschoven. Met name vanwege de wettelijk op 10 jaar (resp. 5 jaar voor de RIAGGS) vastgestelde bewaartermijn is zulk bewijs zelden te leveren.
Vanwege het tijdsverloop vanaf de vervolging zou men zeker geen strengere bewijsregels dan tot 1994 golden verwachten.
Deze leer heeft o.a. tot gevolg:
- dat kinderen van vervolgden, die kort na de bevrijding geboren zijn en derhalve het meest voor gelijkstelling in aanmerking zouden moeten komen, niet kunnen aantonen dat hun ouders aan posttaumatische stressstoornis leden. Daarbij komt dat pas in de zestiger jaren, toen zij al volwassen werden, door Prof. Bastiaans het KZ-syndroom is beschreven (en daarna door Dr Keilson de sequentiële traumatisering);
- dat het peiijaar van de uitkering verlaat wordt en daarmee de hoogte vaak op het minimum uitkomt, omdat pas bij bezoek aan de geneeskundig adviseur van de raadskamer WUV de ziekte “ontstaan” zou zijn;
- de n.m.i.k. later ingaat;
- het Jeugdigvervolgdenbesluit nog zelden toegepast wordt;
- de in de wet opgenomen omgekeerde bewijslast nog verder uitgehold wordt.
f. Ook door de Voorzitter van de Centrale Raad van Beroep is opgemerkt, dat de WUV aanpassing behoeft ten aanzien van het gehanteerde percentage voor vermogenskorting op de uitkering.
De wettelijke rente bedroeg vanaf inwerkingtreding van de WUV in de periode tot 1995 tussen de 8 en 12%, doch is nu tot 5% gedaald. De WUV gaat vanaf 1973 tot heden nog steeds uit van 6%.
g. Afschaffing van fiscale voordelen, zoals de in april 1983 afgeschafte vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsinvaliden.
Terzijde zij opgemerkt dat wereldwijd niet alleen lagere inkomstenbelasting wordt geheven, doch aan oorlogsinvaliden doorgaans geen of zeer beperkt.
In Nederland wordt zelfs over de eerder genoemde n.m.i.k. belasting geheven.
De WUV geldt zowel voor de door de nazi's als door de Jap vervolgden.
Omdat beloofd is ook onderzoek te doen naar de vermogensroof in het voormalig Nederlands-Indië, zou het resultaat daarvan ook besteed kunnen worden aan versoepeling van het beleid, althans herstel van beleid en regelgeving uit de zeventiger en tachtiger jaren.
Over de medische problematiek is bijgaande brief aan Minister Borst overhandigd, waaruit blijkt dat bij herhaling op "ronduit alarmerende" situaties is gestuit volgens vele op dit gebied werkzame specialisten.
Deze brief verzend ik op persoonlijke titel, omdat er nog geen gelegenheid is geweest deze met alle andere leden van de werkgroep te bespreken.
Omdat de problematiek op dit gebied bij de "buitenwereld" nauwelijks bekend is, wordt geprobeerd dit middels een copie van deze brief onder de aandacht te brengen.
Verbetering of herstel stuit soms af op de positief bedoelde toezegging dat niet aan deze wetgeving gesleuteld zal worden.
Door steeds minder flexibel beleid gelden echter drastische beperkingen. Zelfs als het nog maar om enkele vervolgden zou gaan is dat eerder een reden tot versoepeling.
De "afbouw" daarvan van begeleidende instellingen en het uitvoerend orgaan lijkt niet terecht, omdat de aanvragen meer onderzoek door het tijdsverloop vergen en deze wetgeving nog steeds te weinig bekendheid geniet.
Alhoewel deze brief omvangrijker is geworden dan bedoeld, hoop ik dat u de tijd zult vinden hierop te (laten) reageren.
In afwachting van uw berichten,
teken ik,
met vriendelijke groet,
hoogachtend, A. Bierenbroodspot
cc VWS en PUR, antwoord van PUR zie onder medische beoordeling
B. Medische beoordeling correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00
postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
De minister van Volksgezondheld,
Welzijn en Sport, mevrouw dr. E. Borst-Eilers
Postbus 5406
2280 HK Rijswijk
Betreft Telefoonnummer kenmerk Datum
medisch-juridisch 071-5356747 PUR/DS/JR/97.206 23 december 1997
comité oorlogs-
getroffenen
Zeer geachte mevrouw Borst,
Op 17 december 1997 zijn wij in het bezit gekomen van een afschrift van de brief d.d. 16 december 1997 die mevrouw Bierenbroodspot aan dr. J.A. van Kemenade heeft gestuurd (de brief is in uw bezit).
Onder verwijzing naar het voorstel van de commissie inzake Joodse tegoeden presenteert mevrouw Bierenbroodspot een voorstel dat "directer op de doelgroep van vervolgden” is gericht.
Gesteld wordt dat zeker gedurende de laatste vijf jaar "mogelijk vanwege de algemene
bezuinigingsdrang sprake (is) van uitholling van de wetgeving (voor oorlogsgetroffenen) via steeds strikter beleid".
Kennelijk is het voorstel van mevrouw Bierenbroodspot bedoeld om met nagekomen gelden uit de naziroof beweerde tekortkomingen in de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 te financieren.
Mevrouw Bierenbroodspot is lid van een nieuw gevormd comité, het medisch-juridisch comité oorlogsgetroffenen. Op 18 november 1997 heeft het comité zich met een brief tot u gewend. De brief gaat over "ronduit alarmerende situaties” en over "medische beoordelingen die vaak in strijd zijn met algemeen aanvaarde medische inzichten en normen". Dit laatste zou niet alleen betrekking hebben op beoordelingen van artsen in dienst van de Raad, maar ook op externe psychiaters uit het "privé-bestand" van de Raad. Nog toegevoegd wordt dat pogingen in het verleden om aan deze situatie iets te veranderen op niets zijn uitgelopen. Het comité heeft het voornemen in ieder geval de brief van 16 december 1997 te publiceren.
Naar ik begrepen heb is een gesprek tussen u en het comité in voorbereiding.
Het lijkt mij dienstig u met deze brief mijn reactie te geven op de twee brieven van het comité.
Het is begrijpelijk dat door de thans in Nederland ontstane situatie met betrekking tot het nazigoud en de Indische oorlogstegoeden heftige reacties opkomen. Eveneens is het begrijpelijk dat bij deze discussies de beperkingen van de wetten voor oorlogsgetroffenen niet buiten spel blijven. Het valt evenwel te betreuren dat in de bovengenoemde brieven nogal wat onjuistheden voorkomen. Onbegrijpelijk is dat psychiaters zouden instemmen met het plan om de brief of de brieven te publiceren. Door dat te doen wordt de kwetsbare doelgroep opnieuw belast. Naast kritiek op de
medische beoordeling van de zijde van de Raad uit het comité vooral kritiek op aanpassingen in de wet- en regelgeving, waardoor een uitholling van de wetgeving zou zijn ontstaan.
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00
postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
Een ongetwijfeld goed bedoelde maar mijns inziens verkeerde gedachte is te suggereren om terugbetaling van door de nazI's geroofde gelden te besteden aan de uitvoering van de wetgeving, die gebaseerd is op de bijzondere solidariteitsplicht van de Nederlandse overheid en die
vanzelfsprekend uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Er is geen sprake van een algemene bezuinigingsdrang, evenmin van een uitholling van de wetgeving via steeds strikter beleid. De in de brief van 16 december jl. gegeven voorbeelden hebben voor een groot deel geen betrekking op (toepassings) beleid maar op wet- en regelgeving; ze geven overigens een onvolledig beeld en ze zijn deels tendentieus.
Het comité heeft zich niet gewend tot de Raad met “alarmerende situaties”; van pogingen in het
verleden om aan deze situatie iets te veranderen is ons evenmin iets bekend.
De geneeskundige adviseurs van de Raad en de ingeschakelde externe artsen volgen de algemeen aanvaarde medische inzichten. Bij het medisch bureau van de Raad wordt sinds 1988 met
protocollen gewerkt (commissie Kuilman). Door de Raad worden gerenommeerde psychiaters ingeschakeld. Wat betreft deskundigheidsbevordering, bijscholing en intervisie hebben de artsen van de Raad nauw contact met het Centrum '45 en het Sinai-centrum. In het algemeen conformeert de Centrale Raad van Beroep zich aan een door de Raad genomen beslissing, uiteraard na toetsing aan de algemeen aanvaarde medische inzichten.
Voor een meer gedetailleerde reactie op de inhoud van de brieven verwijs Ik u graag naar de bijlage bij deze brief. De Raad staat bij de toepassing van de wetten voor oorlogsgetroffenen voor redelijkheid en
billijkheid. Inzake de zogenoemde medische causaliteitsbeoordeling wordt een zo soepel mogelijk beleid gevoerd. Niettemin realiseert de Raad zich dat een deel van onze ctiënten moeite heeft met de beperkingen en de voorwaarden van de wetten. De solidariteitswetten leiden zeker niet tot een algemeen gevoel van rechtvaardige behandeling in verband met ondergaan oorlogsleed. De Raad zou meer mogelijkheden willen hebben om in een aantal gevallen tot oplossingen te komen. In dit verband valt te betreuren dat met ingang van 1992 de uitkering voor niet meetbare invaliditeitskosten op grond van artikel 21 b van de Wuv is afgeschaft. De uitkering gaf een goede mogelijkheid om in elk geval een compensatie te bieden bij aanwezigheid van causale ziekten of gebreken.
Ik stel het op prijs op de hoogte gesteld te worden van uw gesprek met het comité en van eventuele verdere correspondentie. De Raad zal ook zelf graag in overleg treden met het comité inzake de geuite kritiek op de medische beoordelingen.
Te uwer informatie meld ik nog dat deze brief in afschrift gezonden is aan de heer Van Kemenade en de leden van het comité.
Hoogachtend,
de algemeen secretaris-directeur,
(drs. A.J. van Gils)
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00
postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
Puntsgewijs commentaar op de brieven van het medisch-juridisch comité oorlogsgetroffenen
Brief d.d. 16 december 1997
ad a. Er is absoluut geen sprake van afschaffing van de integrale vergoedingsplicht van causale, medische kosten volgens artikel 20 Wuv. Het genoemde ingangsdatumbeslult d.d. 8 mei 1995 (1995,269), een Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 21a van de Wuv, regelt slechts de ingangsdatum van de toekenning van bijzondere voorzieningen, waaronder medische kosten, en behelst geen afschaffing. ad b. Met ingang van 15 juli 1994 is op grond van een wetswijziging (Wet van 7 juli 1994, Stb. 1994/519) inderdaad de Wuv niet langer van toepassing op de - na afloop van de oorlog geboren -tweede generatie. Binnen de context van deze brief past het de Pensioen- en Uitkeringsraad niet daarover een oordeel uit te spreken; wel wil ik opmerken dat de in deze brief genoemde gronden niet uit de wetsgeschiedenis zijn af te leiden.
ad c. De mogelijkheid van toekenning van een afzonderlijk bedrag voor niet meetbare invalidi- teitskosten (N.M.I.K) welke in 1978 in de wet werd opgenomen (Stb. 1997/395) beoogde een compensatie te bieden voor de gehuwde vrouw, die - tenzij zij kostwinner was - op grond van de toenmalige wet geen zelfstandig recht had op een periodieke uitkering. De mogelijkheid van toekenning van dit bedrag aan mannen kwam tot stand in jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, in het bijzonder uitspraken d.d. 9 januari 1992 (Wuv 1989/280 e.a.). Inmiddels werd de gelijke behandeling van mannen en vrouwen gerealiseerd bij een wetswijzing welke met ingang van 1 januari 1992 in werking trad( Stb. 1991/620). Bij deze wetswijziging werd de mogelijkheid van nieuwe toekenning van dit bedrag als een afzonderlijke vergoeding voor niet meetbare invaliditeitskosten afgeschaft. In de periodieke uitkering is echter wel ditzelfde bedrag opgenomen als onderdeel van deze periodieke uitkering. Dit geldt zowel voor vrouwen als voor mannen.
ad d. Allerlei "kleine" beleidsaanpassingen:
Reeds sedert plusminus 1985 werd een beleidsaanpassing doorgevoerd waarbij de straal waarbinnen normaliter vervoer in verband met een medische behandeling kan worden vergoed, werd uitgebreid van 15 naar 30 km. Wanneer daarvoor bijzondere redenen zijn kan op basis van de omstandigheden in een individueel geval, vergoeding ook plaatsvinden voor vervoer over een grotere afstand. Wat een beleidsaanpassing zou zijn t.a.v. "vakantie etc..." wordt niet nader geduid. Er bestaat de mogelijkheid van toekenning van een tegemoetkoming voor een extra vakantie (buiten de normale, voor een ieder gangbare vakantie; in de periodieke uitkering is een bedrag voor vakantiegeld opgenomen). Met betrekking tot deze voorziening bestaat een ruimhartig toegepast beleid.
ad e. Beoordeling van omstandigheden uit het (verre) verleden stellen de Pensloen- en Uitke- ringsraad, Raadskamer Wuv, regelmatig voor problemen. De aanwezigheid van medische gegevens uit het verleden kan daarom een belangrijk hulpmiddel zijn. Dat oude schriftelijke gegevens van een behandelend arts of een recente brief gebaseerd op oude aantekeningen of patiëntenkaarten niet als objectief bewijs kunnen gelden is absoluut niet correct.
1546N
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00
postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
-2-
De stellingname dat een (behandelend) arts die put uit zijnherinnering niet wordt geloofd of dat algemeen aanvaarde medische inzichten terzijde worden geschoven is volstrekt onjuist.
T.a.v. de onder dit punt genoemde gevolgen geldt dat hier ten onrechte worden genoemd de tweede generatie-kinderen en de ingangsdatum N.M.I.K, nu juisteerder door mw. Bierenbroodspot werd geconstateerd dat deze mogelijkheden (wettelijk) niet meer bestaan. T.a.v. de andere genoemde gevolgen geldt dat het gaat om ongefundeerde stellingnames. Overigens heeft de in de in de wet neergelegde omgekeerde bewijslast betrekking op de (on)duidelijkheid van de oorzaken van ziekten of gebreken, rekening houdend met de inzichten en ervaringen van de medische wetenschap, maar heeft deze geen betrekking op vaststelling van de feiten. ad f. De Wet kent een eenmalige vaststelling van de hoogte van het vermogen. De inkomsten daaruit worden gekort op basis van een vastgesteld percentage. Sinds 1973 is hiervoor een percentage van 6 vastgesteld. Wijziging van dit percentage kan plaatsvinden bij Ministeriële beschikking indien naar zijn oordeel belangrijke wijzigIngen van het gemiddelde van het rendement van staatsleningen, zoals dat wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het CBS, daartoe aanleiding geven. Dit rendement bedraagt momenteel plusminus 5,1 procent. De Minister heeft van deze mogelijkheld geen gebruik gemaakt, ook niet in de jaren dat de wettelijke rente tussen de 8 en 12 % lag. De wettelijke rente bedraagt met ingang van 1 januari 1998 weer 6%. Tot nu toe zijn ons geen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep bekend waarin is uitgesproken dat de Minister van de haar in de Wet gegeven bevoegdheid gebruik zou moeten maken. ad g. In het verleden was er een fiscale regeling voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor invaliden. Deze regeling is in zijn algemeenheid afgeschaft. Er bestond een mogelijkheid van voortzetting voor vervolgden die op dat tijdstip in het genot waren van een bijzondere voorziening op grond van de Wuv. Voor wat betreft de N.M.I.K-uitkeringen (in de vorm van de nog bestaande, toegekende z.g. 21b-uitkering of opgenomen in de periodieke uitkering) komt er met ingang van 1 januari 1998 een nieuwe fiscale regeling welke inhoudt dat deze uitkering of toeslag voor de betrokkenen zelf onbelast zal zijn en daardoor ook buiten beschouwing zal blijven bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen voor de huursubsidie e.d. Met haar opmerkingen ten aanzien van de Centrale Raad van Beroep doet de stelster van de brief geen recht aan de waarde en de kwaliteit van de rechterlijke uitspraken. Het is niet serieus te nemen dat een relatie wordt gelegd tussen het aantal pagina's dat een uitspraak telt en de kwaliteit daarvan.
1546N
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00 postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
- 3 -
Brief d.d.18 november 1997 1. De ondertekende psychiaters stellen dat zij frequent ingeschakeld worden voor het
verrichten van contra-expertises. Zij worden af en toe, doch zeker niet frequent,
ingeschakeld, noch in bezwaarprocedure noch door de CRvB. 2. Er worden soms zaken op grond van een contra expertise door de CRvB gegrond verklaard.
In het algemeen conformeert de CRvB zich evenwel aan de door de Raad genomen beslissing, uiteraard toetsend aan de algemeen aanvaarde medische inzichten. De
beoordeling door de CRvB vindt plaats op grond van de aanwezige medische adviezen
en rapportages. De deskundige psychiaters zijn het niet altijd met elkaar eens, ook niet
wat betreft algemeen aanvaarde medische inzichten. Hoogleraren kunnen in een zelfde
casus nog wel eens van mening verschillen.
3. Het "privé-bestand" van externe psychiaters van de Raad waarop een beroep wordt gedaan, bestaat uit bekende en gerenommeerde psychiaters, onder wie overigens ook
een van de ondertekenaars, prof. Richartz.
4. De ingeschakelde externe artsen en de geneeskundig adviseurs van de Raad volgen de
algemeen aanvaarde medische inzichten. Het is vreemd, dat de briefschrijvers zich niet
rechtstreeks tot de Raad resp. het medisch bureau hebben gewend als zij een
"alarmerende" situatie constateren. Ook van de genoemde "pogingen in het verleden om
aan deze situatie iets te veranderen" is ons niets bekend.
5. De artsen van de Raad hebben frequent contact met het Centrum '45 en het
Sinai-centrum wat betreft deskundigheidsbevordering, bijscholing en intervisie.
Psychiater Lansen, oud- geneesheer-directeur van het Sinai-centrum, dr. Schreuder,
directeur van het Centrum '45, psychiater Jacobs verbonden aan Sinai-ambulant en
psychiater Van Tiel van het Centrum '45 worden daarbij o.a. ingeschakeld. correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00
postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
Medisch juridisch comité oorlogsgetroffenen
t.a.v. mw. mr. A. Bierenbroodspot
Singel 360
1016 AG Amsterdam.
bijlage(n)
datum
3 juni 1998
betreft ons kenmerk
rapport medisch BJZ/RtH/DS
objectief bewijs
Geachte mevrouw Bierenbroodspot,
Uw rapport “medisch objectief bewijs Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers” d.d. maart 1998 is eind april 1998 in een plenaire vergadering van de Raadskamer Wuv besproken. Tevens is bij deze bespreking betrokken het lijstje met een tiental punten dat u mij d.d. 27 maart 1998 hebt toegezonden.
De Raadskamer acht zich verantwoordelijk voor een goede toepassing van de Wet; de belangen van de doelgroep staan hierbij voorop. Het streven van de Raadskamer is er steeds op gericht om na een zorgvuldige afweging tot de meest juiste beslissing te komen.
De Raadskamer stelt de betrokkenheid van uw comité op prijs, maar wil wel wijzen op de verschillende verantwoordelijkheden welke de verschillende partijen dragen.
Hoewel ten aanzien van een aantal stellingnames in uw rapport kanttekeningen geplaatst kunnen worden, wil ik mij beperken tot hetgeen als belangrijkste kritiekpunt naar voren komt nl. hetgeen aangeduid wordt als “de leer van het medisch objectieve bewijs”.
De Raadskamer is zich terdege bewust van de moeilijkheidsgraad van beoordeling van omstandig- heden die in het verleden liggen. Dit geldt niet alleen voor de effecten welke medische omstandigheden in het verleden gehad kunnen hebben op het functioneren van een aanvrager, maar ook voor de beoordeling van de vervolging. Ook daarbij geldt dat verificatie niet altijd mogelijk is op basis van objectieve gegevens en moet in een aantal gevallen worden geoordeeld op basis van aannemelijkheid. Voor zover het gaat om de beoordeling van medische omstandigheden geldt voor de vaststelling van de oorzaak van ziekten of gebreken de z.g. omgekeerde bewijslast, rekening houdende met de inzichten en ervaringen van de medische wetenschap. Voor de vaststelling van de invloed van causale ziekten of gebreken op het functioneren van een aanvrager geldt deze omgekeerde bewijslast niet. De vraag of ziekten of gebreken in het verleden zodanig van invloed waren dat daardoor een beroep niet meer kon worden uitgeoefend, dan wel een studie niet kon worden voltooid is niet alleen een medische vraag, maar ook een vraag naar vaststelling van de feiten.
1583N
bij beantwoording van telefonische informatie t.n.v. Pensioen- en
deze brief datum en tussen 9.00 -17.00 uur Uitkeringsraad
ons kenmerk vermelden bezoek bij voorkeur op afspraak Leiden
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00 postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03
2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
-2-
Dat bij deze feitenvaststelling medische gegevens uit de desbetreffende periode een belangrijk hulpmiddel kunnen zijn staat buiten kijf. Het is altijd het beleid van de Raadskamer geweest om - wanneer dit voldoende overtuigend en consistent uit de gegevens naar voren komt- een in het verleden liggend peiljaar als voldoende aannemelijk te aanvaarden.
In dat kader kan ook een nu gegeven deskundigenoordeel een rol spelen. De Raadskamer is er niet van overtuigd dat de wetstoepassing op dit punt in de afgelopen jaren in betekenende mate stringenter is geworden. Er is altijd een onderscheid geweest tussen de vaststelling van de causaliteit met toepassing van de z.g. omgekeerde bewijslast en de vaststelling van de feiten.
Desalniettemin wil de Raadskamer uw rapport als signaaloppakken; in de komende maanden zal de Raadskamer in zaken waarin deze problematiek speelt met extra aandacht en zorgvuldigheid oordelen. Daarna zal evaluatie plaatsvinden ter beoordeling van de vraag of bijstelling noodzakelijk is.
Op de overige, in uw puntenlijstje genoemde punten, wil ik nog als volgt reageren:
De PUR heeft inmiddels in een schrijven aan het Ministerie van VWS d.d. 8 april verzocht om een verlaging van het percentage van de vermogenskorting.
T.a.v. een aantal van de door u genoemde onderwerpen lijkt er bij u toch een misvatting te bestaan over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de PUR en de Minister. Onderwerpen welke behoren tot wetsinterpretatie of beleid in het kader van de Wuv behoren tot de verantwoordelijkheid van de PUR, Raadskamer Wuv. Ministeriële instemming hierbij is niet noodzakelijk. Overigens wordt ten aanzien van de door u genoemde onderwerpen als interpretatie van het begrip "medische noodzaak" en "ambtshalve onderzoek naar ingangsdatum n.m.i.k.", geen reden gezien om wijziging te brengen in de bestaande praktijk.
Met betrekking tot enkele andere punten zou wetswijziging noodzakelijk zijn. Naast de door u genoemde punten 4 en 8, reken ik daartoe ook versoepeling ingangsdatumbesluit, causaliteitsvereiste bij voorzieningen en ziektekostenverzekering voor vervolgden op kosten van de overheid.
Het is u bekend dat de Minister zich op het standpunt heeft gesteld dat de wetten voor oorlogsge- troffenen in beginsel niet meer zullen worden gewijzigd. De argumentatie hiervoor, nl. dat rust op dit terrein in het belang van de doelgroep is, is nog steeds een wezenlijk argument.
Enkele van de door u genoemde onderwerpen zijn ingrijpend. Aan de afschaffing van de gelijkstellingsmogelijkheid voor de tweede generatie lagen politieke motieven ten grondslag. Herstel van de mogelijkheid van een bedrag voor n.m.i.k., los van de periodieke uitkering en een ziektekostenverzekering voor vervolgden betekenen ingrijpende wijzigingen in het wettelijke systeem. Hoewel de door u geopperde mogelijkheden voor wetswijziging sympathiek ogen, is de tegenhanger daarvan het risico dat het wettelijke stelsel weer in volle omvang in discussie komt, hetgeen onwenselijk moet worden geacht.
Samenvattend kom ik totde conclusie dat de Raadskamer Wuv en uw comité ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid zich sterk betrokken voelen bij een goede toepassing van de wet. Voor zover het gaat om onderwerpen waarvoor wetswijziging noodzakelijk zou zijn ziet de Raadskamer daarin wel een aantal sympathieke gedachten, maar wordt daarin toch onvoldoende grond gezien om ten aanzien hiervan op dit moment initiatieven te ontplooien in de richting van het Ministerie van VWS.
1583N
22.0004.90
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00
postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03 2300 RB Leiden 2332 CB Leiden
correspondentieadres bezoekadres telefoon (071) 535 65 00 postbus 9575 Plesmanlaan 100 telefax (071) 576 60 03 2300 RB Leiden 2332 CB Leiden -3-
Uw rapport is door de Raadskamer Wuv zorgvuldig bestudeerd en met betrekking tot de leer van het medisch objectieve bewijs opgevat als een aansporing om de beoordelingswijze op dit punt kritisch te beschouwen en te evalueren.
Ik vertrouw erop u hiermede volledig te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, de Pensioen- en Uitkeringsraad, Raadskamer Wuv, mw. mr. A.R. ter Heide, secretaris.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Medisch-juridisch comité oorlogsgetroffenen
De heer prof. dr. D.J. de Levita
Jan van Goyenkade 20 1075 HR AMSTERDAM
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Rijswijk DVVB/MB-U-98913 G. Grootendorst (070) 3406488 17 AUG 1998
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief notitie M.J.C.D. "Kritische kanttekeningen 18 april 1998
m.b.t. het functioneren van de PUR en de CRvB” Geachte heer De Levita, Met excuses voor mijn late reactie, bericht ik u het volgende naar aanleiding van uw brief van 18 april 1998. In deze brief verzoekt u om na de verkiezingen en petit comité met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te mogen praten. AI eerder heeft de Minister van VWS u toegezegd gevolg te willen geven aan het verzoek van het Medisch-juridisch comité oorlogsgetroffenen (Mjco) om met haar als arts te spreken over medische beoordelingen door adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), die volgens het Mjco vaak in strijd zouden zijn met algemeen aanvaarde medische inzichten en normen.
De notitie" Kritische kanttekeningen met betrekking tot het functioneren van de PUR en de Centrale Raad van Beroep (CRvB)" die u als inleiding voor dit gesprek heeft toegestuurd, heeft mijns inziens echter voornamelijk betrekking op andere onderwerpen. Het opnieuw openstellen van de Wuv voor de tweede generatie is, gezien de vrij recente politieke besluitvorming waarbij de gelijkstellingsmogelijkheid voor de tweede generatie juist is afgeschaft, niet aan de orde. Met het oog op de eveneens recente herziening van de wetgeving inzake de rechterlijke organisatie, is het creëren van een mogelijkheid van hoger beroep tegen beslissingen van de CRvB evenmin een bespreekbare optie. Voorts kan er, uitgaande van de wettelijke “autonome" bevoegdheden van zowel de PUR als de CRvB, geen sprake zijn van het door u voorgestelde commissie-onderzoek naar afgewezen aanvragen respectievelijk afwijzende beslissingen. Het lijkt mij derhalve niet zinvol om dergelijke controversiële onderwerpen in een gesprek met de Minister van VWS aan de orde te stellen. Naast aanbevelingen over bovengenoemde onderwerpen worden in de notitie ook aanbevelingen gedaan over het bij iedere keuring inschakelen van een psychotherapeutisch geschoold persoon en over bijscholing en kennisuitwisseling. Van de zijde van de PUR heb ik vernomen dat alle PUR-artsen en externe artsen een opleidingsprogramma hebben gevolgd onder supervisie van de directeur van Centrum 45, de heer Schreuder. Daarnaast zijn er applicatiecursussen en vindt er een continue inhoudelijke toetsing en intervisie plaats onder leiding van psychiaters uit de categoriale zorgverlening. Postbus 5406 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Telex Rijswijk 2280 HK Rijswijk Sir W. Churchilllaan 368 richten aan het postadres 31680 vwsrw nl
Telefoon (070) 340 79 11 Rijswijk met vermelding van de 32347 vwsrw nl
Fax (070) 340.78.34 datum en het kenmerk van
deze brief
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad 2 Kenmerk DVVB/MB-U-98913 Indien het Mjco van mening is dat de maatregelen van de PUR om de kwaliteit van de artsen te verhogen nog niet afdoende zijn, wil ik voorstellen dat het Mjco, voorafgaand aan een gesprek met de Minister van VWS, hierover met de PUR in overleg gaat.
Ik hoop dat u zich in de voorgestelde gang van zaken kunt vinden. Hoogachtend, het Hoofd van de Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burger-oorlogsgetroffenen, T.J. Blankert-Van Veen
C. Vermogenskorting
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Mevrouw mr. A. Bierenbroodspot
Singel 360 1016 AG AMSTERDAM
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
DVVB/MB-U-981539 drs. R.A. Stoffel (070) 3405882 4 DEC. 1998
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief fax vermogenskorting 18 november 1998
Geachte mevrouw Bierenbroodspot, Uw fax van 18 november 1998 geeft mij aanleiding tot de volgende reactie. In aanvulling op hetgeen ik hierover zei in ons gesprek van maandag 16 november 1998 schets ik u de wijze waarop vanaf 1 januari 1999 zal worden omgegaan met de korting van vermogensinkomsten op de uitkeringen in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Ingaande 1 januari 1999 zal ik het wettelijke percentage vermogenskorting jaarlijks per de eerste van die maand in overeenstemming brengen met het alsdan in het "Statistisch Bulletin" van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde percentage van het gemiddelde rendement van de langlopende aflosbare staatsleningen over het voorafgaande kalenderjaar. Hierbij zal ten gunste van gerechtigden een afronding op een kwart procentpunt worden gehanteerd. Ik ga hierbij uit van de gedachte dat elke wijziging in het gemiddeld rendement van de langlopende aflosbare staatsleningen zodanig belangrijk is dat tot een aanpassing van het kortingspercentage inkomsten uit vermogen moet worden overgegaan. Ik hoop hiermee te bereiken dat aan het begrip "reëel rendement" een meer objectieve inhoud wordt gegeven dan tot nu toe het geval was. Over het begrip "reëel rendement" merk ik nog het volgende op. Het huidige kortingspercentage van 6 is tamelijk arbitrair, zo blijkt duidelijk uit de wetsgeschiedenis. De Tweede Kamer achtte bij de kamerbehandeling van de Wuv dit percentage evenwel reëler dan het aanvankelijk door de regering voorgestelde percentage van 8%. Anders dan u in uw fax suggereert, heeft het toenmalige gemiddeld rendement op staatsleningen bij de vaststelling van het kortingspercentage geen rol gespeeld. Hoe het ook zij, vanaf 1 januari 1999 zal de vermogenskorting aansluiten bij de redelijkerwijs door betrokkenen te realiseren inkomsten uit vermogen. Voorts blijkt uit uw fax dat u voorstander bent van afschaffing van de vermogenskorting met een verwijzing naar de binnen de WAO gehanteerde systematiek. Mijn standpunt in deze zal u niet verbazen. De uitkeringen in het kader van de wetten voor oorlogsgetroffenen hebben nadrukkelijk een inkomensvervangend karakter. Een zekere (resterende) verdiencapaciteit van betrokkene -bijvoorbeeld inkomen uit vermogen -heeft dus in het algemeen directe (negatieve) consequenties voor de hoogte van zijn of haar uitkering.
Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internet: www.minvws.nl 2500 EJ Den Haag Parnassusplein 5 richten aan het postadres Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX Den Haag met vermelding van de Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van deze brief Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad 2 Kenmerk DVVB/MB-U-981539
Aanpassing van dit mechanisme raakt de kern van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Mijn beleidsuitgangspunt is handhaving van de huidige wetssystematiek. Ik zal dan ook geen wetsaanpassingen initiëren in de door u voorgestelde richting. Hoogachtend, het Hoofd van de Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burger-oorlogsgetroffenen, T.J. Blankert-van Veen
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Mevrouw mr. A. Bierenbroodspot
Singel 360 1016 AG AMSTERDAM
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag DVVB/MB-U-9984 mr. J.W. Noteboom (070) 3405456 2 8 JAN. 1999 Onderwerp Bijlage(n) Uw brief vermogenskorting Wuv/Wubo 11 december 1998
Geachte mevrouw Bierenbroodspot, In reactie op uw brief van 11 december 1998 zou ik ten aanzien van de wetsgeschiedenis van het rekenpercentage van de op de uitkeringen ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) te korten vermogensinkomsten het volgende willen melden.
Ik wijs u erop dat daar waar in het vervolg slechts wordt gesproken over de Wuv dit mede de Wubo omvat. De toelichting bij de krachtens artikel 28, vierde lid, onder a, van de Wubo vastgestelde ministeriële regeling van 13 augustus 1984, kenmerk DVV/BV-U-5262 (Stcrt. 164), vermeldt namelijk uitdrukkelijk dat de voorschriften van deze wet voor de verrekening van de inkomsten uit vermogen zijn afgestemd op die van de Wuv. De regering heeft zowel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Wuv (Kamerstukken II1971/72, 12039, nr. 3) als de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1971/72, 12039, nr. 5) expliciet aangegeven dat het in dit voorstel opgenomen rekenpercentage van 8 is gebaseerd op een schatting van de opbrengst die (toentertijd) in het algemeen in de sfeer van de belegging op lange termijn werd genoten. Daarbij is erkend dat deze vaststelling, alhoewel redelijk, betrekkelijk arbitrair was. De Tweede Kamer heeft in haar voorlopig verslag (Kamerstukken II 1971/72, 12039, nr. 4) het verlangen geuit een lager percentage vast te stellen. Zonder aan het door de regering gehanteerde beoordelingskader te tornen, vond de Kamer een andere schatting reëler, te weten een percentage van 6. Uit de wetsgeschiedenis van de Wuv valt te concluderen dat zowel het door de regering als de Kamer voorgestelde rekenpercentage arbitrair is. Uiteindelijk gaat het om een andere inschatting van de te verkrijgen opbrengsten uit langetermijnbeleggingen. Het toenmalige gemiddelde rendement op staatsleningen heeft bij de vaststelling van het rekenpercentage geen rol gespeeld. Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internet: www.minvws.nl
2500 EJ Den Haag Parnassusplein 5 richten aan het postadres
Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX Den Haag met vermelding van de
Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van deze brief
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad 2 Kenmerk DVVB/MB-U-9984 De aard van het rekenpercentage laat echter onverlet dat formeel in artikel 19, zevende lid, van de Wuv is vastgelegd dat het geschatte percentage wordt herzien indien naar mijn oordeel belangrijke wijzigingen van het gemiddelde rendement van staatsleningen zoals gepubliceerd in het "Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de statistiek" daartoe aanleiding geven. De in dit bulletin gepubliceerde gemiddelde maandrendementen vertonen een dalende tendens waarbij het in artikel 19, vijfde lid, onder a, van de Wuv genoemde rekenpercentage vanaf medio 1997 structureel wordt onderschreden. Het structurele karakter van deze situatie is voor mij de aanleiding geweest te besluiten tot een bijstelling van het rekenpercentage per 1 januari 1999, teneinde de veronderstelde baat van vermogens in overeenstemming te brengen met het reële rendement daarvan. Ten behoeve van deze bijstelling wordt, gelet op het karakter van een staatslening als zodanig, uitgegaan van het gemiddelde rendement van de vijf langstlopende staatsleningen op jaarbasis. Na overleg met de Pensioen- en Uitkeringsraad is, om uitvoeringstechnische redenen, bepaald als referentie te hanteren de twaalfmaandsperiode die loopt van oktober tot oktober voorafgaand aan het jaar van bijstelling. Hiervan uitgaande is inmiddels een ministeriële regeling opgesteld waarbij het percentage van de op de Wuv-uitkering te korten inkomsten uit vermogen per 1 januari 1999 is vastgesteld op 5. Ten gunste van de belanghebbenden is hierbij een afronding gehanteerd op het naastgelegen kwartprocentpunt. Voorts wijs ik u erop dat de door u in uw brief van 11 december 1998 bedoelde rapporten naar het sinds 1 november 1998 ingestelde Adviescollege uitvoering wetten voor oorlogsgetroffenen zijn doorgeleid. De beoordeling van de in de rapporten vervatte aanbevelingen vindt in dat gremium plaats. Het resultaat hiervan zal dan ook in het, naar verwachting voor 1 april 1999 op te leveren, advies van dit college zijn weerslag krijgen. Hoogachtend, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, namens deze, het Hoofd van de Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burger-oorlogsgetroffenen, T.J. Blankert-van Veen
Aan het hoofd van de Directie Verzetsdeelnemers,
Vervolgden en Burgeroorlogsgetroffenen
Ministerie van VWS
Mevrouw T.J. Blankert-Van Veen
Amsterdam, 12 november 1998
inz.: vermogenskorting WUV
Geachte mevrouw Blankert,
Zoals u bekend bereid ik namens een aantal clienten een procedure voor om te bereiken, dat de vermogenskorting als geregeld in art. 19 lid 5a volgens art. 19 lid 7 WUV verlaagd wordt.
Deze kwestie is onderdeel geweest van een lijst met aanpassingen, waarover ik u voor het eerst op 16 december 1997 benaderd heb.
Na de bespreking over bedoelde punten met de Pensioen- en Uitkeringsraad, Raadskamer WUV is door de PUR een verzoek tot verlaging op 8 april 1998 aan de Minister gericht.
Ook het uitblijven van enige positieve reactie op mijn brieven leidde tot genoemde voorbereidingen.
In navolging van ons telefoongesprek op 3 november jl. ga ik bij deze graag in op uw verzoek om toelichting.
Allereerst kan met de toezegging van enige jaren geleden, dat er niet getornd zal worden aan de rechten van oorlogsgetroffenen uit de desbetreffende wetten, uitsluitend de reformatio in peius bedoeld zijn.
Een besluit tot verlaging van de vermogenskorting heeft veeleer het karakter van de besluiten tot indexering van de vastgestelde minimum- en maximumgrondslag als bedoeld in art. 18.
Het argument dat de rente regelmatig hoger was dan in 1973 gaat voor de laatste 13 jaar niet op, omdat maar van 3 jaar in deze periode gezegd kan worden, dat het rentepeil iets boven dat van 1973 lag, doch niet eens het niveau van 1974 gehaald heeft en in de resterende 10 jaar het rentepeil lager lag. De verwachtingen in 1973 voor latere jaren o.a. gebaseerd op de gestage verhoging van rente vanaf 1956 zijn nauwelijks gerealiseerd.
Voor het exacte renteverloop verwijs ik naar bijgaande overzichten. Alleen de jaren 1980/82 wijken gering in gunstige zin af van de rente in 1972/74. De rest is gelijk of fors lager.
Vanaf 1 januari 1996 gelden dermate dramatische dieptepunten, dat vanaf dan zeker sprake is van belangrijke wijzigingen in de zin van art 19 lid 7 WUV en de noodzaak tot verlaging.
Vanwege het rentebeeld rond 1973 en sindsdien zou voor de eerstvolgende 10 jaar een rente van maximaal 3% gerechtvaardigd zijn.
Daarmee kom ik op een principieel punt, waarmee de solidariteitsplicht beter tot uitdrukking gebracht wordt dan het toch op de Algemene bijstandswet leunend principe van vermogenskorting.
Gezien de bewustwording in de samenleving gedurende het afgelopen jaar van ernstig falen in de opvang van de vervolgden na de bezetting is er ook politiek een breed draagvlak voor verbeteringen zoals de afschaffing van deze korting.
WUV uitkeringen worden toegekend bij invalidering.
De AAWAO kent ook geen vermogenskorting.
De vaststelling van het vermogen is zeer gecompliceerd en neemt soms jaren in beslag.
Over het vermogen van de partner wordt ook korting toegepast.
Voor WUV-gerechtigden is dit een beletsel om te trouwen met een rijke partner.
De uitkering wordt verlaagd, zodat men financieel afhankelijk van deze partner wordt.
Afschaffing of nihilstelling zou een aanmerkelijke vereenvoudiging van de regelgeving betekenen. Er zouden alleen enkele onderdelen van art. 19 geschrapt hoeven te worden.
Het op nihil stellen bij amvb is mogelijk een te ingrijpende maatregel jegens de wetgever, alhoewel de rente wel erg laag is.
Omdat de rentevoet al enige jaren ernstig afwijkt van de geldende marktrente en dringend behoefte is aan aanpassing, verzoek ik u mij op zeer korte termijn te berichten of de vermogenskorting wordt aangepast (naar welk percentage en vanaf wanneer) cq afgeschaft.
In afwachting van uw berichten,
teken ik,
met vriendelijke groeten,
hoogachtend,
A. Bierenbroodspot.
MR A. BIERENBROODSPOT ADVOCAAT EN PROCUREUR
SINGEL 360 FAX 070-340.7834 1016 AG AMSTERDAM Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden ING BANK 69.7680.797
en Burgeroorlogsgetroffenen POSTBANK 3472.544
mevrouw T.J. Blankert-Van Veen en mr Y. de Nas TELEFOON 020- 626 30 76
TELEFAX 020 -622 98 06
Amsterdam, 18 november 1998 inz.: vermogenskorting WUV
Geachte mevrouw Blankert en mevrouw de Nas, Op uw toezegging bij ons gesprek van jl. maandag, dat tot verlaging van de vermogenskorting zal worden overgegaan, is zeer verheugd gereageerd. Toch wil ik bij deze de argumenten voor afschaffing van de vermogenskorting recapituleren. De loskoppeling van de regeling voor vervolgden van de Algemene Bijstandswet kwam tot stand na moties van Voogd cs, waarbij vooral psychologische redenen benadrukt werden. Aldus heeft de WUV vanaf 1 januari 1973 de Rijksgroepsregeling Vervolgingsslachtoffers van 1971 en de Rijksgroepsregeling voor Oorlogsslachtoffers van 1968 vervangen. Vanuit historisch perspectief is de vermogenskorting begrijpelijk. Anderzijds staat bij de WUV het herstel van het door invalidering aangetaste verdienvermogen centraal zoals ook bij de wetswijziging in verband met de gelijkberechtiging van vrouwen weer bevestigd is. In die optiek is deze korting net als bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en pensioenen enigszins soortvreemd. Inmiddels lijkt de tijd rijp om de associatie met de bijstandswet geheel te verlaten door afschaffing van de korting. Ook de door de Minister geuite wens tot vereenvoudiging pleit daarvoor. Het vaststellen van het vermogen van betrokkene en partner is vaak uiterst tijdrovend en gecompliceerd (vermogenskorting wegens erfenissen van tientallenjaren geleden, waarover de familie strijd voert, zodat de betrokkene nog nooit iets heeft ontvangen). Korting van vermogen van de partner bemoeilijkt de samenwoning, omdat daardoor financiele afhankelijkheid ontstaat. Wat betreft de hoogte van de vermogenskorting is destijds met steun van bijna alle fracties besloten het voorgestelde percentage van 8% te verlagen naar 6%, derhalve 2% lager dan de rente van langlopende staatsleningen van rond 8% in 1970 en opvolgende jaren, thans 4,5%. Jaarlijkse bijstelling van de rente past niet bij artikel 19 lid 7, dat spreekt van correctie bij belangrijke wijzigingen. Jaarlijks wijzigende korting en inkomsten versterkt het gevoel van onzekerheid, dat nu juist vermeden moet worden. De rentevoet wijkt al lange tijd meer ten nadele af Enig voordeel door verlaging ingaande 1 januari 1996 en niet directe bijstelling kan dan niet onoverkomelijk zijn. In afwachting van uw berichten, met vriendelijke groeten, hoogachtend, A. Bierenbroodspot.
Bijlage.
WIJZIGING VERMOGENSKORTING.
De loskoppeling van de regeling voor vervolgden van de Algemene Bijstandswet kwam tot stand na moties van Voogd cs, waarbij vooral psychologische redenen benadrukt werden. Aldus heeft de WUV vanaf 1 januari 1973 de Rijksgroepsregeling Vervolgingsslachtoffers van 1971 en de Rijksgroepsregeling voor Oorlogsslachtoffers van 1968 vervangen.
Vanuit historisch perspectief is de vermogenskorting begrijpelijk. Anderzijds staat bij de WUV het herstel van het door invalidering aangetaste verdienvermogen centraal zoals ook bij de wetswijziging in verband met de gelijkberechtiging van vrouwen weer bevestigd is.
In die optiek is deze korting net als bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en pensioenen enigszins soortvreemd. Inmiddels lijkt de tijd rijp om de associatie met de bijstandswet geheel te verlaten door afschaffing van de korting.
Ook de door de Minister geuite wens tot vereenvoudiging pleit daarvoor. Het vaststellen van het vermogen van betrokkene en partner is vaak uiterst tijdrovend en gecompliceerd (vermogenskorting wegens erfenissen van tientallen jaren geleden, waarover de familie strijd voert, zodat de betrokkene nog nooit iets heeft ontvangen). Korting van vermogen van de partner bemoeilijkt de samenwoning, omdat daardoor financiele afhankelijkheid ontstaat.
Wat betreft de hoogte van de vermogenskorting is destijds met steun van bijna alle fracties besloten het voorgestelde percentage van 8% te verlagen naar 6%, derhalve 2% lager dan de rente van langlopende staatsleningen van rond 8% in 1970 en opvolgende jaren, thans 4,5%.
Jaarlijkse bijstelling van de rente past niet bij artikel 19 lid 7, dat spreekt van correctie bij belangrijke wijzigingen. Jaarlijks wijzigende korting en inkomsten versterkt het gevoel van onzekerheid, dat nu juist vermeden moet worden. De rentevoet wijkt al lange tijd meer ten nadele af. Enig voordeel door verlaging ingaande 1 januari 1996 en niet directe bijstelling kan dan niet onoverkomelijk zijn.
FAX: 070-340.7834 SPOED
Ministerie van VWS
Postbus 20350
2500 EJ Den Haag
t.a.v. de Weledelgestrenge heer
mr. J.W. Noteboom
Amsterdam, 4 december 1998
Geachte heer Noteboom,
Jl. woensdag benaderde ik u telefonisch over mijn verzoek namens twintig cliënten om verlaging van vermogenskorting. U vertelde mij, dat er een brief naar mij onderweg was.
Tot mijn verbazing vernam ik via andere cliënten iets over wijzigingen zoals ongeveer door u aangekondigd. Uw brief is echter nog steeds niet gearriveerd.
Ik acht het bijzonder onelegant, dat mijn cliënten nu via de de media uw antwoord op mijn verzoek vernemen.
Zoudt u mij nog hedenmiddag een copie van uw brief over de fax willen doen toekomen.
Hoogachtend,
A. Bierenbroodspot.
FAX: 070-340.7834
Ministerie van VWS
het Hoofd van de Directie VVB, mevrouw T.J. Blankert
Parnassusplein 5
2511 VX Den Haag
Amsterdam, 11 december 1998
inz.: vermogenskorting
uw ref.: U 981539
Geachte mevrouw Blankert,
De vreugde over het in overeenstemming brengen door u van het rentepercentage bij vermogenskorting met de geldende marktrente wordt licht overschaduwd door het passeren van historie en teleologie van
de korting, qua hoogte en wijzigingsfrequentie.
Bij totstandkoming van art 17 lid 7 WUV heeft het gemiddelde rendement wel een rol gespeeld.
Deze cijfers zijn immers toen tot wettelijke maatstaf genomen. Verdienvermogen in de zin van de WUV is verloren arbeidscapaciteit en heeft natuurlijk niets met inkomen uit vermogen te maken.
Graag zou ik een schatting van het door u bepaalde percentage voor de vermogenskorting vernemen. Omdat ik tot 30 december a.s. afwezig ben, kan ik u pas daarna het standpunt van cliënten overbrengen.
Naar aanleiding van uw verzoek om opgave van vereenvoudigingen (grotendeels) binnen het bestaande wettelijke kader gaf ik u een rapport, waarin verwezen naar mijn eerder in maart 1998 aan u gezonden rapport over besparingen door de hantering van zeer oneigenlijke bewijsvoering.
Op de in beide rapporten vervatte aanbevelingen kreeg ik tot heden geen enkele reactie van uw Ministerie, evenmin op de correspondentie sinds december 1997 over knelpunten als vermeld in de inhoudsopgave van de bijlage bij het laatste rapport.
Naast de eerder genoemde argumenten zou ook de besparing van rente aan overheidszijde over de 48,5 miljoen schuld aan de vervolgden volgens de Cie Kordes een reden tot afschaffing moeten zijn.
Vele schaamteverwekkende publicaties in verband met verloren vermogen nu weer rond het SOTO-congres en de rapportage van de Cie Kordes, zouden aanleiding moeten zijn de korting af te schaffen.
In afwachting van uw berichten,
met vriendelijke groet,
hoogachtend,
A. Bierenbroodspot.
Aan het hoofd van de Directie Verzetsdeelnemers,
Vervolgden en Burgeroorlogsgetroffenen Ministerie van VWS de heer J. Brak Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Amsterdam, 4 november 1999 inz.: vermogenskorting WUV
Geachte heer Brak, Bespreking en correspondentie met uw voorganger, mevrouw T. Blankert hebben geleid tot verlaging van de vermogenskorting met 1%. Via kamerstukken vernam ik, dat de Minister van plan was deze materie bij het overleg met het parlement te betrekken na ontvangst van de rapportage van de Commissie Van Galen. Bijgaande notitie met uitleg over deze materie ging naar de parlementsleden. Naar ik begrijp is een reactie op het verhandelde in voorbereiding.
Tot mijn vreugde heeft de Cie Van Galen haar taak ruim opgevat. Er wordt gewezen op de in alle andere wetten aangehouden invidualisering in verband met de dubbele AOW korting. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het vermogen van de partner. Door de commissie wordt voorgesteld om het “vermogen” van de 65-plussers af te bouwen met 5% per jaar en om rekening te houden met koersverschillen. Mijn toelichting op de onrechtvaardigheden bij de vermogenskorting in de WUV, ook bij het recent van 6 naar 5% verlaagde percentage zijn als volgt samen te vatten:
- dit is geen 2% onder de CBS-cijfers, zoals bij inwerkingtreding van de wet in 1973, - jaarlijkse bijstelling van het percentage is zeer onrustig en ook in strijd met de wet, - in de toekomstige fiscale wetgeving wordt uitgegaan van 4% vermogensrendement - en dan voor echte beleggers, met een vrijstelling van fl. 37.463,- per persoon en het dubbele per gezin, - men ontvangt geen 5% bij banken, omdat die rente ongeveer op 3% ligt, - het gaat meestal om een deel van de waarde van de woning, waarvan men niet in zijn onderhoud kan voorzien, - koersverschillen hebben zeer onrechtvaardige effecten en - het “vermogen” (iedere gulden boven ong. fl. 27.000,-) ook van de partner telt mee zonder verhoging van de vrijstelling. Ook uit het standpunt van de Commissie Van Galen en van de Tweede Kamer blijkt, dat de vermogenskorting aangepast zou moeten worden.
Afschaffing verdient de voorkeur vanwege associatie met de Bijstandswet. Dit laatste vond mevrouw Blankert een overtuigend argument, dat zij bij waarneming in het kabinetsberaad wilde inbrengen.
Vooral nu de rente weer iets lijkt te stijgen, ontstaat veel onzekerheid.
Het niveau van de rente voor inwerkingtreding van de WUV wordt totaal niet gehaald. Het bijstands/verzorgingskarakter is achterhaald, evenals het achterwege laten van individualisering.
Ik zou het zeer op prijs stellen van u te vernemen of aan de geschetste bezwaren tegemoetgekomen kan worden.
In afwachting van uw berichten, met vriendelijke groeten, hoogachtend,
A. Bierenbroodspot.
Ministerie van VWS
Directie VVB
Postbus 20350
2500 EJ DEN HAAG
t.a.v. drs J.W. Brak
Amsterdam, 3 december 1999
uw ref.: DVVB/MB-U-2021621
Geachte heer Brak,
Dank voor de zojuist ontvangen reactie van de Minister op vragen van de commissieleden.
Een inhoudelijke reactie op de door mij aangedragen argumenten ontbreekt.
Volgens bijlagen concipieerde ik eerder enige gedachten in verband met het aanstaand overleg, waarnaar kortheidshalve verwezen.
Uiteraard is iets beter dan niets, doch de WUV is op het punt van bijstelling van de vermogenskorting vrij helder. Het bevreemdt, dat de inwerkingtreding van een andere wet als bijstellingsmoment wordt gekozen om de rente als bedoeld in de WUV bij te stellen.
In afwachting van uw berichten,
teken ik,
met vriendelijke groet,
hoogachtend,
A. Bierenbroodspot.
Click here to edit.