www.bierenbroodspot.info
  • home
    • staf
  • overzicht werk
    • Wetgeving oorlogsgetroffenen 1940-1945 Inleiding >
      • I Beknibbeling bij de WUV vanaf 1992
      • II Medisch Juridisch Comite Oorlogsgetroffenen
      • III Petitie met verklaring van deskundigen.
      • IV Overzicht acties
      • V Chronologisch overzicht van activiteiten
      • VI Rapport Medisch Objectief Bewijs
      • VII Kritische Kanttekeningen
      • VIII Evaluatie M.O.B.
      • IX Vermogenskorting
      • X Verbeteringen wetgeving oorlogsgetroffenen
      • XI Peilberoep huisvrouw
      • XII Brieven over deze onderwerpen
    • Seksueel misbruik RK kerk >
      • dagvaarding Kort geding tegen Staat
      • summon (English)
      • VERJARING - strafbaarstelling mogelijk
      • persberichten en Cie Veiligheid en Justitie
    • kort geding seksueel geweld
    • kort geding tegen Kardinaal Simonis wegens discriminatie van homosexuelen >
      • Foto's Kort geding tegen Simonis
    • kort geding tegen Evangelische Hulp Aan Homofielen
    • procedures Fight for Life, Walter Kamp
    • kort geding Gemeente Asd parkeerproblematiek
    • acties parken buitenveldert
  • personalia en cv
    • design Bijster
  • nieuws
    • uitspraken

VI.  RAPPORT MEDISCH OBJECTIEF BEWIJS


WET UITKERINGEN VERVOLGINGSSLACHTOFFERS
Amsterdam, maart 1998
A. Bierenbroodspot

                            INHOUDSOPGAAF
                            

                            Samenvatting

                            I.        Het begrip medisch objectief bewijs  
                                      beleidswijzigingen sinds 1992
                            Il.       Schaarste medische gegevens                            
                           III.       Omgekeerde bewijslast                         

                                      uitholling door eis historische brieven

                            IV.      Tweede generatie (t.g.) 

                                       beleid in 1991/92
                            V.       Afschaffing gelijkstelling t.g.

                                      beleid sinds juli 1994
                            
VI.      Effecten 

                                      consequenties van de leer van het
                                      medisch objectief bewijs voor:
                                      A. peiljaar en peilberoep
                                          peilberoep huisvrouw
                                      B. jeugdigengrondslag
                                      C. grondslag parttime werk

                                      D. erkenning        
                                      E. n.m.i.k.                                                   
                                      F. voorzieningen
                                      G. nabestaandenuitkering

                            VII.     Conclusies
                                      a. geen wetenschappelijk (medisch of
                                          juridisch) criterium
                                      b. ambtshalve toetsing n.m.i.k. voor
                                          alle vervolgden
                                      c. herstel gelijkstelling t.g.
                            VIII    Aanbevelingen                                      
                                     1. diagnose over oorzaak en start naar
                                         inzichten medische wetenschap
                                     2. criteria gelijkstelling t.g.
                                     3. herstel gelijkstelling t.g.
                                     4. ambtshalve toetsing n.m.i.k.
                            IX.     Voorbeelden medisch objectief bewijs      

                            Niet opgenomen in deze verkorte versie:

                            Dossieronderzoek met 15 voorbeelden van de                

                            toepassing van dit bewijsrecht, 

                            bijlagen: 15 casus met dossierknipsels

                            


Samenvatting, december 1999.

1.  Sinds 1994 moet aanvang en ernst van vervolgingsziekten aangetoond worden met originele historische brieven of patiëntenkaarten, als het gaat om een eerder startpunt van ziekten dan ten tijde van de keuring door de uitkeringsinstantie.

2.  De originele oude gegevens zijn schaars:
- vanwege de privacywetgeving en plicht de stukken te vernietigen na 5 of 10 jaar,
- wisseling van behandelaars bijv. door verhuizing,
- beperkingen na de bevrijding:
* geen socialewetgeving,
* weinig geld voor artsenbezoek,
* nog weinig medisch inzicht in ziekten door vervolging (PTSS in 60-er jaren ontdekt     en onderzocht).

3.  Zelfs bij de omgekeerde bewijslast, geldend voor de eerste generatie vervolgden, wordt om positief, medisch objectief bewijs gevraagd.
Via oude brieven van behandelaars moet dan van de erkende causale ziekten aangetoond worden, dat zij het niveau van een ziekte in de zin van de wet hebben bereikt.

4.  Voor de tweede generatie moest aangetoond worden, dat de ouders in de opvoedingsfase psychische klachten hadden. Hoe korter na de bevrijding geboren, hoe kleiner de kans op oude medische stukken.

5.  Effecten van deze leer van het medisch objectief bewijs via oude stukken zodat eerdere start en ernst niet aantoonbaar is:
a. lagere uitkering, omdat men al jaren niet meer in het eigen beroep kon werken,
b. onmogelijkheid invalidering tijdens studie aan te tonen,
c. lagere uitkering omdat men niet kan aantonen dat men eerder al gedeeltelijk                arbeidsongeschikt was,
d. problemen bij bewijs over psychische klachten van de ouders,
e. latere ingangsdatum voorzieningen,
f. bewijsproblematiek ten aanzien van de overlijdensoorzaak van de vervolgde partner - hoe korter na de oorlog overleden, hoe kleiner de kans op bewijs.


Aanbeveling.
Het medisch oordeel naar algemeen aanvaarde inzichten van de medische wetenschap over causaliteit, ernst en aanvang van ziekten en gebreken dient centraal te staan bij het oordeel over invalidering zonder juridisering of beleidsmatige beperkingen.

Deze aanbeveling is overgenomen in de verklaring van het MJCO, die door bijna 200 op dit gebied deskundigen is medeondertekend en als petitie aan de Minister en het parlement is aangeboden.                                


Nota MEDISCH OBJECTIEF BEWIJS

I.  Het BEGRIP.
Met name vanaf 1994 verschijnt dit begrip met steeds meer nadruk in stukken van de PUR-WUV en in jurisprudentie.
Voor de ontstaansgeschiedenis van ziekten (genese), het aangeven sinds wanneer iemand een bepaalde ziekte heeft en het verband met de vervolging (causaliteit) werd tot dan uitgegaan van de inzichten en ervaringen van de medische wetenschap zoals bedoeld in de wet.
Tegenwoordig moet dit meestal aangetoond worden met een of meer historische brieven van een arts, dan wel een brief van de behandelaar die niet uit zijn geheugen mag putten, doch die zich moet baseren op nog aanwezige historische aantekeningen of patientenkaarten van destijds. Zonder dergelijke stukken ontstaat de ziekte en/of het gebrek op het moment van de keuring door de arts van de PUR-WUV, de geneeskundig adviseur.
Ook deze medici van de PUR zien hun inzichten beperkt door beleid en juridische gedachten over bewijsrecht. Regelmatig werden positieve adviezen van de artsen van de PUR gepasseerd zonder enig ander medisch advies zoals aanvankelijk volgens vaste jurisprudentie vereist was. In de medische advisering is daardoor een trend zichtbaar van verwijzing naar de Raadskamer voor zgn. beleidsmatige beoordeling. Het gaat hierbij niet om de complexiteit van de causaliteitsbeoordeling, doch om uiterst formele beleidsregels over bewijs, die zelfs in het strafrecht niet gelden.
Sinds de berechting van de hierna als voorbeeld 2 genoemde zaak (WUV 94-515) wordt daarnaar in andere zaken verwezen als er geen aantekeningen of patientenkaarten van de destijds behandelend arts meer zijn.
Dit bewijsrecht leidt tot vele afwijzingen en minimalisering van aanspraken.


II.  SCHAARSTE medische gegevens.
Hoe langer geleden het startpunt ligt, hoe geringer de kans op dit soort bewijs, niet alleen vanwege het verstrijken van de tijd. Door het ontbreken van sociale wetgeving vormde de financiele nood onder de overlevenden na de naziroof of repatriering uit Indonesie met verlies van alle bezit door de Japanse dictatuur, een beperking voor het zoeken van therapeutische hulp. Het inschakelen van een psychiater werd door de oudere generatie als ongewenst bewijs van zwakte of gekte gezien.
Daarnaast bestaat pas sinds eind zestiger jaren algemeen inzicht over posttraumatische stressstoornis (ptss) door de vervolging en over (sequentiële) traumatisering door omstandigheden na de oorlog. In oudere stukken wordt een dergelijke diagnose dan ook zelden gesteld.

Onder 1 en 3 in hoofdstuk IX zijn voorbeelden gegeven van het gevolg van de verhuizing van de arts voor het medisch bewijs. Niet objectief is de opgave in 1985 door een na verhuizing opvolgend huisarts van de vermelding op de oude patiëntenkaart van ptss of laat kampsyndroom in de periode 1972-1979. Vanwege het ontbreken van vermelding van daardoor ontstane invalidering, is dit niet bewezen geoordeeld. Ook de recente toelichting van deze eerste huisarts uit 1972/79 mocht niet baten. Hij was immers zijn patientenkaart aan zijn opvolger kwijt.

Artsen zijn overigens in het algemeen erg voorzichtig met het uit handen geven van stukken. Er is een wettelijke bewaartermijn van 10 jaar voor deze gegevens in verband met de privacy.  Het Besluit patientendossier BOPZ gaat uit van vernietiging van dossiers 5 jaar na afsluiten van de behandeling.


III.  OMGEKEERDE BEWIJSLAST.
Bij de zelf vervolgden (eerste generatie) geldt de omgekeerde bewijslast.
Dit impliceert dat door de PUR bewezen moet worden, dat er duidelijk geen verband met de vervolging is.
Verband werd aannemelijk geacht wanneer het door deskundigen waarschijnlijk geoordeeld werd, dat de ziekten door de vervolging veroorzaakt of verergerd zijn.
De omgekeerde bewijslast kwam in 1973 in de toen van kracht geworden WUV, omdat sinds de vervolging bijna 30 jaar verstreken was en het niet van solidariteit met de vervolgde getuigde om haar/hem met een ingewikkelde bewijsvoering te belasten.            
In de afgelopen vijf jaar blijkt dit nogal uitgehold en wordt steeds meer positief bewijs gevraagd, uiteindelijk zelfs oude originele medische brieven, patiëntenkaarten en/of aantekeningen. Daarin moet aan de criteria van de WUV voldaan zijn en de bij de aanvraag om uitkering geldende vraagstelling beantwoord zijn.
Er moet bijvoorbeeld uit brieven van destijds blijken, dat de klachten het niveau van een ziekte of gebrek in de zin van de WUV hebben bereikt en sindsdien consistent voortduren.
Meestal gaat het om brieven van specialisten aan de huisarts, waarbij het al of niet arbeidsongeschikt zijn niet van belang is en niet uitdrukkelijk beschreven staat.


IV.  TWEEDE GENERATIE.
Er lopen nu nog beroepsprocedures bij de Centrale Raad van Beroep over aanvragen van voor juli 1994 en over herzieningsverzoeken van eerdere afwijzingen.
Het beleid ten aanzien van deze herzieningsverzoeken houdt in dat er van een duidelijke, aperte fout door de PUR sprake moet zijn. Hierdoor is de herzieningsmogelijkheid het geringst voor de gevallen, waarover bij de eerste afwijzing al twijfel bestond en die bijna gelukt waren (bijv. causaliteit is 45% in plaats van meer dan 50%). Normaal is herziening mogelijk, als er een (gewone) fout is gemaakt of als er nieuwe gegevens zijn.
In verband met de tweede generatie is in het jaarverslag 1991 beleid op schrift gesteld over medisch bewijs. Als de ouders overleden zijn en er bij de PUR-WUV geen gegevens over hen zijn, gaat het om het zoeken naar "aanknopingspunten".
Bij de tweede generatie geldt geen omgekeerde bewijslast en moet aangetoond worden, dat de opvoeding door vervolgde ouders "in overwegende mate" de psychische problemen veroorzaakt heeft. “In overwegende mate” is voor meer dan 50% en dus van doorslaggevende betekenis. In plaats van het zoeken naar aanknopingspunten moet tegenwoordig bewijs geleverd worden via oude brieven uit de opvoedingsperiode, waaruit de psychopathologie van de ouders en de psychopathologische opvoedingssituatie blijkt.
De bewijsvoering is het moeilijkst voor wie vlak na de oorlog geboren is, liefst nog op het onderduikadres of als eerstgeborene na terugkeer uit het kamp.


V.  AFSCHAFFING gelijkstelling tweede generatie.
Vanaf juli 1994 is de mogelijkheid van gelijkstelling met een vervolgde voor na de oorlog geboren kinderen van vervolgden ten onrechte vervallen. Voorwaarde was, dat deze kinderen ernstig geleden hebben onder de psychische problemen van hun vervolgde ouders. Hierover was kennelijk te weinig bekend bij de discussies over de afschaffing.    


VI.  EFFECTEN.
Niet het uitsterven van de doelgroep, doch vooral de minimalisering van aanspraken bij nieuwe aanvragen, zal tot de besparing van 20 miljoen in de afgelopen twee jaar geleid hebben.
Historisch medisch bewijs speelt zo een kardinale rol bij de volgende kwesties.

VI-A.  Peiljaar en peilberoep.
Vergelijking van grondslagen bij toekenningen voor en na 1992 zal een aanmerkelijke verlaging tonen. Er is recht op uitkering, indien men door met de vervolging samenhangende causale ziekten en/of gebreken zijn/haar grondslag niet meer kan verdienen (art 7 lid la WUV). De WUV_uitkering bedraagt een percentage van de grondslag afhankelijk van persoonlijke omstandigheden. De grondslag is het inkomen uit het beroep, waarin men geinvalideerd is of het laatste beroep voor de aanvraag (peilberoep). Medisch bewijs is nodig van het startpunt van de causaal invaliderende ziekten ter bepaling van het jaar, waarin de ziekten invaliderend in een bepaald beroep tot uiting gekomen zijn (peiljaar).

Peilberoep huisvrouw.
Een vrouw, die al enige jaren arbeidsongeschikt is, moet bewijzen, dat zij ook als huisvrouw geinvalideerd is. Ondanks gedwongen psychiatrische opname wegens vervuiling en ondertoezichtstelling van haar kind wordt zij in staat geacht tot het beroep van huisvrouw. Zij kan zo haar grondslag uit het beroep van huisvrouw verdienen, is dus niet geinvalideerd en krijgt geen uitkering.
De minimumgarantie van de WUV geldt zo niet voor vrouwen.
De verloren verdiencapaciteit geldt kennelijk alleen voor mannen als maatstaf.

VI-B.  Jeugdigengrondslagbesluit.
Startpunt invalidering tijdens opleiding, zodat het jeugdigvervolgdenbesluit van toepassing is en rekening gehouden kan worden met de genoten opleiding. Hoe korter na de oorlog geboren, hoe kleiner de kans om oude brieven te vinden uit school- en studietijd.

VI-C.  Parttime naar fulltime.
Startpunt invaliderende ziekten om aan te tonen, dat men parttime moest werken vanwege gedeeltelijke causale arbeidsongeschiktheid, zodat de grondslag toch naar fulltime salaris bepaald kan worden.  
Vaak horen mensen pas over de relatief onbekende WUV, nadat ze het eindpunt (de bijstand) hebben bereikt of nog alleen maar parttime kunnen werken. Zij krijgen dan het minimum, terwijl de WUV een percentage van het eigen inkomensniveau garandeert.

VI-D.  Erkenning tweede generatie.
Voor de (in 1994 vervallen) erkenning als tweede generatieslachtoffer is bewijs van psychopathologie bij de ouders en een daardoor psychopathologiserende opvoedingssituatie, die van doorslaggevende betekenis was voor de psychische klachten van het tweede generatieslachtoffer.                    

VI-E.  Art. 21B WUV (oud), de n.m.i.k.
Van belang is het startpunt bij aanwezigheid (manifest zijn) van psychische klachten zonder dat deze invaliderend voor deelname aan het arbeidsproces hoeven te zijn om de ingangsdatum van het recht op de vergoeding van art 21B WUV voor  invaliditeitskosten vast te stellen (10% van het minimum). Art. 21B WUV is ingaande 1 januari 1992 vervallen.
Voor de n.m.i.k. en de hierna genoemde medische voorzieningen (voorzover voor 8 mei 1995 aangevraagd) moest ambtshalve nagegaan worden vanaf welk moment aan de voorwaarden voor toekenning is voldaan. Doorgaans is dit nagelaten. Herstel van deze voorziening toont erkenning van de vervolgingsellende en de altijd daarmee gepaard gaande pijn.

VI-F.  Voorzieningen.
Startpunt van ziekten en gebreken in verband met de ingangsdatum van vergoeding van medisch noodzakelijke kosten.

VI-G.  Nabestaandenuitkering.
Het vaststellen van de oorzaak van overlijden. Hoe eerder het overlijden na de vervolging plaatsvond, hoe waarschijnlijker het verband met de vervolging, doch hoe kleiner de kans dit medisch objectief te bewijzen.Voor de partners van de ergst vervolgden dus de minste kans.


VII.  CONCLUSIES.
Samengevat kan gesteld worden, dat deze leer van het medisch objectief bewijs leidt tot onnavolgbare en van medische zijde sterk bekritiseerde diagnoses over het startpunt en de ernst van ziekten en/of gebreken. Zij zouden zo ten onrechte op zijn vroegst pas begonnen zijn bij de start van de behandeling (letterlijk: op de eerste dag van de maand, waarin de behandeling is gestart).
Zo breekt het been niet tijdens de val, doch op het moment dat de arts daarvan een notitie maakt ondanks vele leken als getuigen van de val. Wanneer de behandelaar destijds niet de specifieke WUV- aspecten onderkend of beschreven heeft of wanneer men niet tot behandeling (meestal psychotherapie) overgegaan is, ligt het startpunt bij de keuring door de geneeskundig adviseurs. Al geven zij aan, dat een eerdere aanvang gezien de diagnose waarschijnlijk is, gelden voor hun beleidsmatige beperkingen.
Niet de medisch adviseur, doch de jurist stelt zo de diagnose. Deze leer ziet voorbij aan het in de WUV gestelde, dat uitgegaan moet worden van de huidige inzichten van de medische wetenschap. Daar kan in oude medische brieven per definitie niet vanuitgegaan zijn.

Nadat de CRvB rond 1991 had bepaald, dat art. 21B bewust, stelselmatig in strijd met de wet toegepast is, hadden alle eerdere aanvragen ambtshalve beoordeeld moeten worden. Hetzelfde geldt voor mannen, die voor 1992 als vervolgde erkend zijn, doch nog werkten.

Over de psychopathologie bij de tweede generatie bestaat sinds inwerkingtreding van de wet zoveel meer deskundigheid, dat de complexiteit van deze materie of het steeds ter discussie stellen daarvan nooit een argument tot afschaffing in 1994 had mogen zijn.                                                          

VIII.  AANBEVELINGEN.

VIII-l. Bij het vormen van een medisch oordeel en bij de bewijsvoering moet de diagnose naar hedendaagse ervaringen en algemeen aanvaarde inzichten van de medische wetenschap conform art 7 lid 2 WUV centraal staan.
Daaronder begrepen zijn de inzichten over ontstaan en ontstaansmoment aan de hand van (hetero-)anamnesistische gegevens (opgaven van aanvrager zelf, familie en derden/getuigen).
Historische medische gegevens kunnen daarbij betrokken worden als aanknopingspunt zonder dat deze zoals thans een cruciale rol spelen en conditio sine qua non zijn.

VIII-2. Ten aanzien van de tweede generatie naar art 3 lid 2 WUV (oud) dient de diagnose van behandelaar, keurend arts en/of expert het uitgangspunt te zijn.
Het ontbreken van historisch bewijs van de traumatisering van de ouder(s) en/of de psycho-pathologiserende opvoedingssituatie zou een minder belangrijke rol moeten spelen naarmate
a. geboorte en opvoeding korter op de vervolging volgden,  
b. de ouder(s) ernstiger vervolging ondergingen) en/of
c. de diagnose een helderder beeld geeft van transgenerationele traumatisering.
Indien aan alle voorwaarden voldaan, mag het ontbreken van historisch medisch bewijs geen enkele rol spelen.

VIII-3. Gezien de specifieke deskundigheid bij een voldoende ruime kring psychiaters over transgenerationele en sequentiele traumatisering en de ernst van deze psychopathologie, zou uit solidariteit met de vervolgde ouders en ter inlossing van de ereschuld jegens (ook aldus indirecte) oorlogsgetroffenen, de gelijkstellingsmogelijkheid hersteld moeten worden.

VIII-4. De ingangsdatum van n.m.i.k. mag niet aan het toeval van juridische begeleiding overgelaten worden, doch zou ambtshalve onderzocht moeten worden. Herstel van n.m.i.k. voor vervolgden zonder uitkering zou recht doen aan de door hen ondergane vervolging.
                                             

IX.  VOORBEELDEN van het ontbreken van medisch objectief bewijs in vogelvlucht.

IX-1. Bij eerste generatie, waar omgekeerde bewijslast geldt: “geen medische onderbouwing van causale psychische klachten” ondanks twee psychiatrische deskundigenverslagen, de opgaaf uit een patiëntenkaart uit 1972/79 van laat kampsyndroom, vele oude opgaven van specialisten over valiumgebruik, hypertensie, overmatig alcoholgebruik (ook tijdens refusal met daardoor zeer waarschijnlijke misdiagnose ms van enige verlammingsverschijnselen) en meer bewijs.  Expert in 1986: ms berust naar alle waarschijnlijkheid op een virusinfectie, waarmee het merendeel van de Nederlands of West Europese bevolking is besmet; een onderzoek op de Hebriden eilanden is voor deze werkhypothese bijna als bewijs te beschouwen.
Zelfde expert in 1995: virale oorzaak is nog steeds niet aangetoond, doch evenmin uitgesloten; over psychogene oorzaken zijn goede en slechte publicaties.            

IX-2. Zonder zijn aantekeningen uit 1974/87 geeft een destijds behandelend psychiater geen medisch objectief bewijs van de aanwezigheid van psychische klachten in die periode.
Het dossier is vernietigd, omdat de patient verhuisd is en een andere behandelaar heeft.

IX-3. Betrokkene is pas bij aanvraag WUV in juli 1990 geïnvalideerd tijdens een in mei 1990 gestarte parttime baan, omdat er geen eerder medisch objectief bewijs zou zijn. Door de expert van de PUR is ten tijde van de aanvraag een beperkt verdienvermogen en invalidering sinds de jeugd geconstateerd.
De opgave van een gedragstherapeute over periode 1976/79 van het Instituut voor Medische Psychotherapie geldt als afkomstig van een niet-medicus. Opname in 1981 in psychiatrische kliniek gedurende 3 maanden en een jaar begeleiding voor werkhervatting (niet gelukt, ontslag 1983) door neurosenkliniek is beoordeeld als een tijdelijke invalidering.
Over deze opnames zijn alle brieven nog aanwezig.
Naschrift augustus 2000: nadat de Centrale Raad het beroep ongegrond verklaard had, heeft de door de PUR aangestelde deskundige opnieuw gerapporteerd, dat zijn rapport verkeerd is uitgelegd.
Betrokkene is alsnog als jeugdigvervolgde met hogere grondslag ingaande 1999 erkend.
                                        
IX-4. Verklaringen van in het verleden behandelende huisarts, van studiebegeleiding, docent en inmiddels medisch geschoolde klasgenoten wordt afgedaan als informatie van leken.

IX-5. Expert/hoogleraar stelt formeel niet te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis, doch dat het van oppervlakkigheid zou getuigen alleen hierop af te gaan. Vervolgens legt hij uit waarom het wel degelijk om een persoonlijkheidsstoornis gaat.
Conclusie bij afwijzing: geen persoonlijkheidsstoornis in formele zin.

IX-6. Geboren op 2 juni 1945 op onderduikadres van ouders. Vader heeft tot in 1948 advertenties geplaatst om informatie te krijgen over niet teruggekeerde familieleden.
Moeder overleed in 1956, volgens vader aan verdriet over verlies van haar hele familie. Vader is in 1973 als vervolgde volgens de WUV erkend wegens psychische klachten.
Aan behandelend huisarts en psychiater is in 1973 niet gevraagd sinds wanneer hij behandeld werd en wanneer zijn klachten zijn begonnen. Medisch objectief bewijs van invalidering van de ouders voor 1960 tijdens opvoeding ontbreekt dus. Huisarts en hoogleraar/expert oordelen beide, dat sprake is van invalidering als tweede generatieslachtoffer.

IX-7. Verklaringen uit eigen waarneming over het opvoedingsklimaat vlak na de oorlog door ex-man van moeder, hoogleraar pedagoog/psycholoog e.a. zijn achterafverklaringen.
Ouders overleefden de kampen.

IX-8. Voldaan aan strengere voorwaarden WUBO, doch niet aan criterium "redelijkerwijs toeschrijfbaar" volgens WUV, omdat verklaringen van een arts, die uit zijn geheugen put geen medisch objectieve gegevens zijn en aan verklaringen van niet-medici over wat zij zelf gezien hebben van de behandelwijze in medische aangelegenheden generlei bewijskracht toekomt. Overlevende van Birma-spoorlijn is op isoleerafdeling verpleegd vanwege steeds opspelende tropische infectieziekten. Hierdoor werd een foute diagnose gesteld.

IX-9. In april wordt door de arts van de PUR geconstateerd, dat een vervolgde vrouw om medisch causale redenen niet kan verhuizen. Hij verwijst haar naar een psychotherapeut.
De vergoeding wordt toegekend ingaande 1 juni daaropvolgend als eerste dag van de maand, waarin de eerste therapiesessie plaatsvindt.
De vrouw is sinds 1965 in therapie, maar de behandelingsverslagen gaan niet letterlijk over het niet kunnen verhuizen.

Amsterdam, maart 1998

 

A. Bierenbroodspot.




  
Powered by Create your own unique website with customizable templates.