www.bierenbroodspot.info
  • home
    • staf
  • overzicht werk
    • Wetgeving oorlogsgetroffenen 1940-1945 Inleiding >
      • I Beknibbeling bij de WUV vanaf 1992
      • II Medisch Juridisch Comite Oorlogsgetroffenen
      • III Petitie met verklaring van deskundigen.
      • IV Overzicht acties
      • V Chronologisch overzicht van activiteiten
      • VI Rapport Medisch Objectief Bewijs
      • VII Kritische Kanttekeningen
      • VIII Evaluatie M.O.B.
      • IX Vermogenskorting
      • X Verbeteringen wetgeving oorlogsgetroffenen
      • XI Peilberoep huisvrouw
      • XII Brieven over deze onderwerpen
    • Seksueel misbruik RK kerk >
      • dagvaarding Kort geding tegen Staat
      • summon (English)
      • VERJARING - strafbaarstelling mogelijk
      • persberichten en Cie Veiligheid en Justitie
    • kort geding seksueel geweld
    • kort geding tegen Kardinaal Simonis wegens discriminatie van homosexuelen >
      • Foto's Kort geding tegen Simonis
    • kort geding tegen Evangelische Hulp Aan Homofielen
    • procedures Fight for Life, Walter Kamp
    • kort geding Gemeente Asd parkeerproblematiek
    • acties parken buitenveldert
  • personalia en cv
    • design Bijster
  • nieuws
    • uitspraken

XI.   Peilberoep huisvrouw
RECHT VAN VROUWEN OP EEN WUV-UITKERING.

1.   De wet.
Volgens de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) bestaat recht op uitkering voor de vervolgde, die door ziekten/gebreken door de vervolging buiten staat is een inkomen gelijk aan de voor haar/hem vastgestelde grondslag te verdienen (art. 7 lid1a).
De grondslag is hetgeen men kon verdienen uit haar/zijn beroep (peilberoep) zonder invalidering (art. 8 lid 2) en bedraagt ten minste een bepaald minimum (art. 8 lid 7).

2. Invoering van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
De WUV ging tot 1992 uit van een minimumgarantie alleen voor mannen, alleenstaanden en kostverdienende gehuwde vrouwen. De gehuwde vrouw /niet kostwinner kreeg geen uitkering.
Bij Memorie van Antwoord heeft de Minister bepaald, dat het ook voor vrouwen gaat om verlies van verdiencapaciteit en niet om werkelijke derving van arbeidsinkomsten (bijl. 2).
Deze wetswijziging tot gelijke berechting van vrouwen (op basis van de Europese richtlijnen per december 1984) trad in werking op 1 januari 1992.

3.   Vaste jurisprudentie van 1986 tot 1999.
Volgens de wet, het beleid van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en vaste jurisprudentie werd op aanvragen (sinds 1986) van gehuwde vrouwen een uitkering toegekend, indien zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt waren voor betaalde arbeid ongeacht hun vermogen om de eigen huishouding te doen.
Indien de vrouw niet duidelijk tijdens een baan geïnvalideerd was of nooit betaald werk verricht had, werd dit aangemerkt als invalidering in het peilberoep van “huisvrouw”.
De uitspraak 95-1859 WUV d.d. 7.11.1996 laat zien zoals gebruikelijk was, dat de vrouw recht op uitkering heeft, ook als geen recht op vergoeding van huishoudelijke hulp bestaat (bijl. 3).

4.   Recente uitspraken Centrale Raad van Beroep (CRvB).
In uitspraken van 10 december 1998 en 23 september 1999 blijkt de CRvB het verlies aan verdiencapaciteit als criterium voor toekenning van een WUV-uitkering terzijde geschoven te hebben.
In de zaak 97-8022 WUV is op 23 september 1999 vastgesteld (bijl. 4):
“Een invalidering als huisvrouw oordeelt de Raad aanwezig, indien uit de medische stukken blijkt van zodanige medische beperkingen voor het verrichten van de werkzaamheden als huisvrouw dat onderdelen van deze taak niet kunnen worden verricht”.
Of de vrouw arbeidsongeschikt is voor betaald werk en er sprake is van verlies aan verdiencapaciteit, is zo niet meer van belang.
Huishoudelijk werk in de eigen woning levert geen inkomen op, zodat bij disfunctioneren nooit de toestand als bedoeld in art. 7 lid 1a bereikt kan worden.
De huisvrouw verdient niets, kan niet in de Ziektewet of na ontslag in de WW.

5.  Conclusie.
De minimumgarantie voor de vrouw is door deze jurisprudentie vervallen.
Het is duidelijk, dat de arbeidsongeschikte man niet volgens deze nieuwe criteria beoordeeld zal worden.



Twee voorbeelden van aldus afgewezen uitkeringen.
A.1. De geciteerde uitspraak 1997-8022 WUV vervolgt met:
“Uit de omtrent eiseres aanwezige medische informatie en met name het ten behoeve van de onderhavige procedure uitgebrachte rapport van psychiater B. Hoek voornoemd, ziet de Raad niet naar voren komen dat eiseres buiten staat zou zijn onderdelen van het werk als huisvrouw te verrichten. Hij overweegt daartoe dat psychiater Hoek weliswaar signaleert dat bij eiseres op grond van haar slecht slapen en de neiging tot neurotisch functioneren sprake is van een licht verminderd vermogen om in het huishouden te functioneren, maar dat deze psychiater niet bij eiseres zodanige medische beperkingen aangeeft dat zij hierdoor buiten staat zou zijn (een deel van) haar werkzaamheden als huisvrouw te verrichten.
Dit brengt de Raad tot het oordeel dat verweerster terecht bij eiseres niet een situatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet aanwezig heeft geacht en terecht aan eiseres een periodieke uitkering heeft geweigerd.”

A.2. Aanvankelijk was de arts van de PUR van mening, dat er wel sprake was van evidente psychopathologie, doch dat deze niet het gevolg van de vervolging was.
De CRvB achtte voor deze vaststelling een psychiatrische keuring noodzakelijk en verklaarde het beroep gegrond.
Bij dit onderzoek wordt door psychiater B. Hoek vastgesteld, dat betrokkene wegens vervolgingsziekten “beperkingen heeft ten aanzien van loonvormende arbeid”.
Desgevraagd antwoordt deze psychiater dat huishoudelijke hulp “geen overbodige luxe” zou zijn vanwege depressiviteit en “energetische beperkingen” (bijl. 5). Overigens acht Hoek haar geïnvalideerd toen ze nog werkte, voordat ze fulltime huisvrouw werd.
Bij de jaarlijkse keuringen door de GGD, vanwege haar bijstandsuitkering, wordt ze steeds geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt geoordeeld.
De PUR wijst de aanvraag hierna af, omdat er geen sprake van invalidering als huisvrouw zou zijn. Het hiertegen ingestelde beroep wordt ongegrond verklaard met de onder 1A genoemde overwegingen.

B.1. In de zaak 97-1002 WUV is op 10 december 1998 geoordeeld (bijl. 6):
“De Raad heeft in de omtrent eiseres beschikbare medische informatie voorts geen aanwijzingen kunnen vinden voor het oordeel dat eiseres ten tijde hier van belang in verband met de bij haar bestaande voor de toepassing van de Wet in aanmerking te nemen psychische klachten in een toestand is geraakt waarop artikel 7, eerste lid onder a, van de Wet het oog heeft. Hij overweegt daartoe dat uit het rapport van onderzoek van de arts M. Hoornstra-Deurlo een dergelijke aanwijzing niet valt te lezen en dat uit het rapport van de psychiater B. Hoek, naar door deze aangevuld bij schrijven van 18 december 1996, naar voren komt dat eiseres in staat moet worden geacht om te functioneren als huisvrouw.
Een vergelijkbaar beeld ziet de Raad uit de vanuit de behandelende sector verkregen informatie omtrent eiseres naar voren komen.”

B.2. Betrokkenes psychopathologie is erkend als veroorzaakt door de vervolging.
Zij was vanaf 1987 voor de WUV-aanvraag in februari 1994 vijf maal opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of crisiscentrum.
Van 25 maart tot 13 oktober 1994 was zij wegens zelfverwaarlozing (vervuiling) met een rechterlijke machtiging opgenomen.
In 1996 volgde nog een opname gedurende één maand.
Op 31 mei 1995 volgt ondertoezichtstelling voor haar dochter.
Tot 1992 behaalt ze een veelheid aan kantoordiploma’s, omdat ze graag zou willen werken.

B.3. In verband met de aanvraag is door psychiater B. Hoek een expertise gedaan. Hij rapporteert op 25 september 1996 (bijl. 7, blz. 13, sub 2): deze vrouw is ten tijde van het onderzoek arbeidsongeschikt. Het lukt haar net zich te handhaven in haar functie als alleenstaande moeder. Ze kan de last van arbeid er niet bij hebben.


Op een latere vraag of ze kan functioneren als huisvrouw, reageert psychiater Hoek als volgt: “In antwoord op uw faxbericht van 13 december 1996 moet ik u meedelen dat er psychiatrisch gezien geen bezwaar is tegen betrokkenes functioneren als huisvrouw op grond van de causale ziekte of gebreken, en dat zij daartoe wel in staat moet worden geacht”. Hij acht haar geheel arbeidsongeschikt zonder recht op vergoeding van huish. hulp. Ze heeft thuiszorg. Ook hier verklaart de Centrale Raad het beroep ongegrond, omdat ze niet de "toestand van art 7 lid 1 onder a" heeft bereikt , dus het niet meer kunnen verdienen van een inkomen uit het eigen beroep (van huisvrouw).



Click here to edit.
Powered by Create your own unique website with customizable templates.