www.bierenbroodspot.info
  • home
    • staf
  • overzicht werk
    • Wetgeving oorlogsgetroffenen 1940-1945 Inleiding >
      • I Beknibbeling bij de WUV vanaf 1992
      • II Medisch Juridisch Comite Oorlogsgetroffenen
      • III Petitie met verklaring van deskundigen.
      • IV Overzicht acties
      • V Chronologisch overzicht van activiteiten
      • VI Rapport Medisch Objectief Bewijs
      • VII Kritische Kanttekeningen
      • VIII Evaluatie M.O.B.
      • IX Vermogenskorting
      • X Verbeteringen wetgeving oorlogsgetroffenen
      • XI Peilberoep huisvrouw
      • XII Brieven over deze onderwerpen
    • Seksueel misbruik RK kerk >
      • dagvaarding Kort geding tegen Staat
      • summon (English)
      • VERJARING - strafbaarstelling mogelijk
      • persberichten en Cie Veiligheid en Justitie
    • kort geding seksueel geweld
    • kort geding tegen Kardinaal Simonis wegens discriminatie van homosexuelen >
      • Foto's Kort geding tegen Simonis
    • kort geding tegen Evangelische Hulp Aan Homofielen
    • procedures Fight for Life, Walter Kamp
    • kort geding Gemeente Asd parkeerproblematiek
    • acties parken buitenveldert
  • personalia en cv
    • design Bijster
  • nieuws
    • uitspraken

X. Verbeteringen wetgeving oorlogsgetroffenen
verbeteringen via vereenvoudiging            november 1998
(schema van deze voorstellen, de commissie van Galen en de regeringsstandpunten zijn apart opgenomen onder Schema)

Inleiding.
Na alle publiciteit over de beschamende bejegening van vervolgden is grote behoefte aan enige positieve berichtgeving. In dat kader zou een verzoek om vereenvoudiging van regelgeving passen.
De tijd lijkt rijp voor een flexibelere en ruimhartigere aanpak.  
Vereenvoudigingen, die in feite voornamelijk voor de betrokken instanties als zodanig werken, wekken na publicatie steeds valse hoop bij oorlogsgetroffenen, wier aanvragen niet voldeden aan allerlei criteria van wet en/of beleid. Op een enkele uitzondering na kan veel bereikt worden binnen het bestaande wettelijk kader.
Alhoewel de Raadskamers volledig autonoom zijn, blijft de Minister verantwoordelijk.  Ministeriële steun en aanmoediging zou verrassingen achteraf kunnen voorkomen. Bovendien moet tegengestelde uitleg door dubbelzinnige toezeggingen voorkomen worden (noot juni 2001: zoals bij de toezegging van de minister over het niet meerekenen van de toeslag voor niet meetbare invaliditeitskosten bij inkomensafhankelijke wettelijke bijdragen, die door ieder inclusief de PUR verkeerd begrepen zou zijn, althans later anders uitgelegd door de minister met betrekking tot de bijdrage voor bejaardenhuizen).

Vraagstelling.
A. Als met vereenvoudiging bedoeld wordt een voor de oorlogsgetroffenen doorzichtiger en ruimhartiger regeling, zou een algemene wet opgesteld moeten worden met voor iedere categorie (verzetsdeelnemers, vervolgden, burgeroorlogsslachtoffers) de erkenningsgronden en een gelijk schema voor causaliteitsbeoordeling, grondslagvaststelling, uitkerings-percentages, voorzieningen e.d. uitgaande van de ruimste aanspraken uit de diverse wetten.
Eerst dan zou werkelijk sprake zijn van vereenvoudiging en verbetering.
Betrokkenen blijken soms in een al jaren durende strijd verwikkeld over rechten op grond van de verkeerde wet, terwijl hun rechten elders relatief snel vastgesteld kunnen worden.

B. Een minder vergaande maatregel tot vereenvoudiging vormt het op een mogelijk kleine wijziging na anders of ruimer interpreteren van de bestaande wetgeving.
Voor de bewijsvoering over oorlogsverleden en invalidering zou iets minder vanuit volledig gejuridiseerde kaders gewerkt kunnen worden. Dit laatste wekt bij betrokkenen nu nogal de indruk, dat men met grote achterdocht bejegend wordt.
Mevrouw Kraayeveld-Wouters heeft al in de tachtiger jaren geaccepteerd, dat vanwege het verstrijken van de tijd sinds de oorlog expliciet sluitend bewijs bij de causaliteitsbeoordeling onmogelijk is. Met iets meer vertrouwen in de oorlogsgetroffene en diens opgaven zou al veel vereenvoudigd zijn.
Het aanvankelijke principe van “toekennen, tenzij...” zou weer in de plaats moeten komen van het “afwijzen, tenzij...”.                                                

C. Navolgend worden een aantal voorbeelden van vereenvoudigingen en/of verbeteringen gegeven, die zonder ingrijpende wijziging van de WUV gerealiseerd kunnen worden.
De rechterlijke toetsing bij deze wetgeving bekleedt een volstrekte uitzonderingspositie in de sociale wetgeving, omdat er geen mogelijkheid van hoger beroep is.
De Centrale Raad van Beroep zou tenminste een ruimer budget ter beschikking gesteld moeten krijgen voor uitbreiding en om zonder beperkingen als in de AWB onderzoek te kunnen verrichten in het kader van de “waarheidsvinding” via medisch en historisch deskundigen- onderzoek.
De WUV kent vele artikelen, die het maximale voor de vervolgde beogen, zodat er al veel mogelijk is zonder veel aanpassing (art 3  lid 2: anti-hardheid, art 7 lid 2: omgekeerde bewijslast, art 8 lid 2: al naar gelang het gunstigst is, art 12: de hoogste uitbetaling etc.).

I.Causaliteitsvereiste.
I-1.  Alhoewel de WUV voor de eerste generatie de omgekeerde bewijslast kent, is in de praktijk van de afgelopen jaren het vereiste van een “waarschijnlijk verband” veranderd in een extreem zware bewijslast: onmisbaar zijn oude medische brieven opgesteld volgens huidige criteria van de WUV (15 voorbeelden in Rapport medisch objectief bewijs, MOB).
Door het moment van invalidering te leggen bij het moment van aanvraag en van medisch onderzoek door de PUR zijn grote budgettaire voordelen gerealiseerd.
Op 3 juni 1998 is een gematigd positiever beleid verwoord.
Centraal zou moeten staan, hoe “naar de inzichten en ervaringen van de medische wetenschap” over intreden, aard en causaal verband van de invalidering geoordeeld wordt (cf. AAWAO). Zo is dit ook wettelijk vastgelegd.
Kenmerk van PTSS is het later invalideren door latente oorlogstrauma’s
Met het klimmen der jaren slaat het verleden harder toe.
Voor de nog voor sluiting ingediende aanvragen van na de oorlog geboren tweede generatie heeft de leer van het MOB onaanvaardbare gevolgen gehad.
Met name over de ouders van direct na de oorlog geborenen ontbreekt om vele redenen medische rapportage met name over eventuele PTSS (MOB, aanbeveling VIII,2).
Het is extreem onrechtvaardig, dat zwaardere eisen aan het bewijs gesteld worden dan in vroeger jaren. Bij eerdere aanvraag met meer kosten voor de overheid golden deze eisen niet.

I-2.  Het begrip “medische indicatie/noodzaak” is voor sommige voorzieningen beleidsmatig zo gejuridiseerd, dat de beslissingen daarover voor betrokkenen onbegrijpelijk zijn geworden.

I, a. Bij de redactie van de WUV in 1973 is het criterium als bedoeld voor toekenning van uitkering en voorzieningen vastgelegd.    


II. Nationaliteits- en territorialiteitsvereisten.
II-3.  In art 3 is een ingewikkelde regeling vastgelegd ter bepaling van het begrip vervolgde.
Uitgangspunt is de band met Nederland en de daardoor ontstane solidariteitsplicht, waarbij vooral de duur van het verblijf in Nederland telt bij personen van niet-Nederlandse nationaliteit. De bijzondere band met Nederland, die sommige niet-Nederlanders door hun geboorte in Nederland hebben wordt daardoor miskend en leidt ten onrechte niet tot toepassing van de anti-hardheidsclausule uit art 3 lid 2.

II-4.  Kinderen van met name Duitse vluchtelingen en zigeuners, die hier geboren zijn voor de oorlog zouden Nederlander zijn als niet het afstammingsbeginsel, maar het territorialiteits-beginsel de nationaliteit zou bepalen. Het naturalisatieverzoek van sommige vluchtelingen is op oneigenlijke antisemitische/discriminatoire gronden afgewezen.

II-5.  De keuze van het vluchten naar Nederland is een keuze voor het land met de procentueel effectiefste vervolging gebleken. Al in de Staatsregeling van 1798 stond, dat de Staat aan alle vreemdelingen, dezelfde zekerheid en bescherming moest verlenen.
Met name de geboorte in Nederland en de oprechte wens van de ouders hier in te burgeren en te blijven zou zwaar moeten wegen zeker in geval van deportatie (bij gebrek aan bescherming!). In de bejegening van de zigeuners was sprake van een onacceptabel soms bijna meeheulen met de vijand om van deze mensen af te komen.

II, a. In het nu door verblijfstijd in Nederland gedomineerde beleid verdient het geboren zijn in Nederland en de deportatie vanuit Nederland meer gewicht.

III. Anti-hardheid vervolging.
III-6.  Via art 3 lid 2 kan een gemengd gehuwde (gemengd is een joodse met een niet-joodse partner) en diens kinderen gelijk gesteld worden met een vervolgde.
Zoals door de historicus dr. A.J. van der Leeuw is uitgelegd wordt de aanbeveling tot flexibele  toepassing van art 3 lid 2 van de wetgever tekort gedaan met de stelling, dat gemengd gehuwden niet werden vervolgd.
Het verlies van familie en vriendenkring, de angst voor deportatie van de joodse partner en de kinderen, administratieve fouten bij het afstammingsonderzoek, discriminatoire regels voor de joodse partner, enkele razzia’s onder gemengd gehuwden, permanente dreiging van wijziging van beleid bij de nazi’s en van strafdeportatie bij ontdekking van verzwijgen van afstamming, kortom vele omstandigheden zijn ervaren als vervolging, doch vallen niet rechtstreeks onder dit begrip in de WUV.    
Alhoewel er in recente jaren veel meer begrip en erkenning van deze problematiek is, zijn er in het verleden soms te strikte eisen gesteld.
Herbeoordeling zonder expliciete herzieningsgronden zou gerechtvaardigd zijn.

III-7.  Voor de vervolging in Ned. Indië staat het verblijf in een voor de WUV erkend Jappenkamp centraal. Over de ellende elders en in andere kampen is de laatste jaren meer bekend geworden, zodat ook hier heroverweging van afwijzingen wordt bepleit.

III, a. Dit betreft uitsluitend beleidsbeslissingen.

IV. Ingangsdatumbesluit van 8 mei 1995.
IV-8.  Dit besluit is gebaseerd op de aan de Minister gedelegeerde bevoegdheid in art. 21a WUV tot het stellen van regels ten aanzien van medische vergoedingen (art. 20) en medisch-sociale tegemoetkomingen (art. 21). Art 21a WUV kreeg ingaande 4 juli 1986 de aanvulling, dat dit aard, ingangsdatum, duur en wijze betrof.

IV-9.  Op kritiek van de Raad van State, dat art 20 uitgaat van het principe van integrale vergoedingsplicht zonder restricties naar tijd, antwoordde de toenmalige Minister, dat het ging om het niet steeds automatisch verlengen van vergoedingen en uitdrukkelijk niet om aantasting van het principe.
In de toelichting op het besluit van de huidige Minister blijkt een budgettaire besparing gerealiseerd te worden met name door afschaffing van de terugwerkende kracht.

IV-10.  In principe komen kosten alleen voor vergoeding in aanmerking als zij aantoonbaar gemaakt zijn.
Het principe van art. 20 WUV was, dat deze ook voor aanvraag gemaakt mochten zijn.
De wet laat alleen ruimte voor een dergelijk besluit ten aanzien van art. 21, waar een niet of minder willekeurig in tijd beperkte anti-hardheid sierlijker zou zijn.

IV, a. Het Ingangsdatumbesluit past alleen bij art 21 WUV.

V. Ziektekostenverzekering.
V-11.  In art. 15 WUV is geregeld, dat op de laagste uitkeringen een toeslag gegeven wordt “gelijk aan het bedrag van de te zijnen laste blijvende premie”.
De toeslag wordt als bruto uitkering toegekend, zodat de premie voor wat betreft loonheffting en verevenigsbijdrage toch door de betrokkene zelf wordt betaald.    

V-12.  De toeslag wordt om onbegrijpelijke redenen alleen gegeven tot het 65ste jaar.

V-13.  Er is een extreem ingewikkeld beleid over toekenning via art. 20 van eigen risico en eigen bijdrages. Een collectieve basisverzekering met scherpe premieregeling op kosten van de overheid zou veel eenvoudiger zijn en mogelijk goedkoper.

V, a. De netto premie zou naar bruto toeslag gerekend moeten worden om het in art 15 neergelegde effect te bereiken.
Een andere mogelijkheid is toepassing van de eindheffingsregeling. Verder is er de oplossing om premiebetaling via de PUR te laten lopen met de collectieve basisverzekering als optie.
Voor dit laatste moet art 15 gewijzigd.
De toevoeging “die de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt heeft” zou in ieder geval moeten vervallen.

VI. N.m.i.k. (10% van het minimum).
VI-14.  Regelmatig blijkt in dossiers sprake van het volgens de jurisprudentie “stelselmatig in strijd met de wet toepassen van art. 21 B WUV (oud)” wat betreft de ingangsdatum.
Gezien de met het Ingangsbesluit door de Minister beoogde bezuinigingen, rijst het vermoeden, dat ambtshalve onderzoek naar deze gevallen nooit op instemming kon rekenen.
Desniettemin is het niet rechtvaardig, dat velen spontaan of met hulp van juristen deze toeslag wel ontvangen hebben vanaf ingangsdatum volgens de wet en anderen niet.

VI-15.  Aan mannelijke vervolgden is nogal willekeurig n.m.i.k. toegekend, afhankelijk van het al dan niet in behandeling zijn van een uitkeringsaanvraag rond 1991, het op de hoogte zijn van de sinds december 1984 beoogde gelijke berechtiging, het aankruisen van de desbetrefende regel in vraag 10 op de aanvraag, e.d.

VI-16.  Omdat vervolgden moeilijk kwantificeerbare kosten door de vervolging hebben, ook al weten zij zich in het beroepsleven staande te houden ondanks hun psychische problemen, zou herstel van art 21 B WUV recht doen aan de ook voor hun gevoelde solidariteit (net als de toeslag van art 19 WUBO).

VI-17.  Ten aanzien van de reeds toegekende toeslagen voor n.m.i.k. zijn recent achtereenvolgens twee beslissingen genomen.
De n.m.i.k. geldt niet meer als inkomen bij inkomensafhankelijke tegemoetkomingen. Vervolgens is de belastingheffing ten laste van de vervolgde afgeschaft.

Ten eerste zou een algeheel vriendelijker fiscale benadering zoals in het buitenland de terugkeer naar Nederland van vervolgden makkelijker maken.
Ten tweede past het niet dat in de eigen berichtgeving van het Ministerie van VWS onder inkomen in “inkomensafhankelijke” niet de n.m.i.k. bedoeld is, omdat dit brutoinkomen is (belastbaar inkomen is brutoinkomen minus aftrekposten).
De eigen bijdrage verzorgingstehuizen wordt wegens n.m.i.k. nog steeds verhoogd, terwijl daarmee bij de huursubsidie geen rekening meer gehouden wordt

VI, a.  Ambtshalve onderzoek valt volledig binnen de wet.
Voor herstel van recht op n.m.i.k. hoeft alleen art 21 b lid 1 en 3 overgenomen met weglating van het woord “vrouwelijke” en na “toegekend” alleen toegevoegd “danwel deze niet tot uitbetaling leidt” met weglating van de rest van de zin.
In een derde lid zou opgenomen kunnen worden: Deze toeslag gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag om erkenning als vervolgde is ingediend.
Voor reeds erkende vervolgden zou toekenning vanaf de datum, dat aan de voorwaarden van art 21 b wordt voldaan vanaf 1.1.1978 voor de vrouwelijke en 1.12.1984 voor de mannelijke vervolgde in overweging genomen kunnen worden.

VII. 65-plussers.
VII-18.  Het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voor WUV-gerechtigden nadelig.
De WUV garandeert een uitkering ter vervanging van het eigen inkomen, dat men wegens invalidering door de vervolging mist. De invalidering maakt ook een einde aan de opbouw van de pensioenrechten of de mogelijkheid daarvoor voorzieningen te treffen. De veelal hogere werkgeversbijdrage is bij de grondslagvaststelling buiten beschouwing gelaten.
Pensioeninkomsten zijn feitelijk uitgestelde arbeidsinkomsten, zodat deze onder het regiem van de gedeeltelijke inkomensvrijstelling zouden moeten komen.

VII-19.  Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd gaat de uitkering met 15% van de grondslag omlaag ondermeer, omdat via een toeslag 20% van de AOW wordt vrijgelaten.
De AOW is lager dan de minimumgrondslag, zodat dit een aanmerkelijke inkomsten-vermindering meebrengt. De weduwe/weduwnaar krijgt dan zelfs 20 % minder.

VI-20.  De regel, dat de AOW van de partner in mindering gebracht wordt op de uitkering, is niet meer van deze tijd. Vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd worden inkomsten van de partner (uiteraard) niet op de inkomstenvervangende uitkering gekort. Ook de AOW van de partner zou daarom volledig buiten beschouwing gelaten moeten worden.
Bovendien is met de daarvoor door die partner betaalde AOW-premie bij de grondslag-vaststelling geen rekening gehouden. Indien de partner ook WUV-gerechtigd is, wordt fictief een hoger AOW-bedrag gekort, terwijl men dat bedrag in werkelijkheid niet ontvangt.

VII-21.  Deze extreem ingewikkelde regeling kan sterk vereenvoudigd door alleen de eigen werkelijk ontvangen AOW als overige inkomsten te korten zonder verlaging van het percentage met toekenning van een toeslag.

VII, a. Voor deze aanmerkelijke vereenvoudiging en verbetering moeten de artt. 10 lid 2, 17 (ook in art 56) en art 19 lid 1b (ook in lid 2) vervallen.
Onder art 19 lid 3a zou “pensioen” toegevoegd moeten worden.

VIII. Rentevergoeding.
VIII-22.  Volgens het Rentevergoedingsbesluit wordt rente vergoed over de som van uitkeringen die verschuldigd is over de maanden tussen het tijdstip, dat het recht op uitkering ontstond en het moment van uitbetaling.
Volgens huidig beleid gaat de rente in 13 weken na afgifte van de laatste beschikking, waarin de (verhoging van) uitkering werd afgewezen.
Omdat zo’n beschikking soms pas 10 jaar na aanvraag (en na vele keren in het gelijk gesteld te zijn door de rechter) wordt afgegeven, wordt ten onrechte geen rente vergoed over de periode vanaf het ontstaan van het recht op uitkering (geen ex tunc).
Zonder recht op uitkering zou immers geen nabetaling verricht worden.

VIII, a. Rentevergoeding als bij AAWAO over nabetaling alsof direct op tijd de juiste beslissing genomen was ter vergoeding van de daardoor ontstane schade.

IX. Vermogenskorting.
Het korten van inkomsten uit vermogen van de partner miskent eveneens het principe van individualisering. Dit bemoeilijkt het gaan of blijven samenwonen, schendt de privacy van de partner, etc.

IX, a. In art.19 lid 1c zou de toevoeging “en van zijn echtgenoot” moeten vervallen.
Separaat is afschaffing van art 19 lid 5 en 7 bepleit, danwel nihilstelling, althans verlaging van bedoeld percentage. 

november 1998, 

A.Bierenbroodspot.


Budgettaire gevolgen.
De besparing van 25 miljoen in de afgelopen twee jaar wegens afname van het aantal gerechtigden door overlijden en vooral de leer van het medisch objectief bewijs (sinds 1992) geeft de nodige ruimte.
De Staat heeft daarnaast in het verleden oneigenlijk voordeel genoten door confiscatie van gelden en goederen, het aan vervolgden in rekening brengen van kosten, zoals het kleedgeld voor de gerepratrieërde Indische Nederlanders, het niet geheel terugbetalen van in bewaring gegeven gelden, het niet betalen van verblijfskosten in Zwitserland, verhaal van de kosten van de overtocht van Indonesië naar Nederland, de doorberekening van kosten van het bepalen van Cadsu-uitkeringen uit de Duitse schadeloosstellingen, heffing van successierecht op tegoeden van overleden familie, kortom te veel om op te noemen.
Veel immaterieel leed is veroorzaakt door het achterwege laten van maatregelen tot bescherming tegen inhalige landgenoten (buren, banken, verzekeraars) en tot adequate opvang na de bevrijding en de repatriëring.
Ter compensatie zou in deze eens besloten moeten worden zonder becijferingen vooraf van de kosten. Ook discussie over verdeling van de kosten over de diverse Ministeries (naar baatttrekkingsprincipes?) zou afdoen aan de kernbegrippen in deze:

                         solidariteit en ereschuld.

Naschrift.
De hier voorgestelde verbeteringen betreffen alle de WUV.
Hieruit moet bepaald niet afgeleid worden, dat op de werkzaamheden van de PUR-WUV de meeste kritiek bestaat.
In dat geval zou ondergetekende niet al tientallen jaren WUV-zaken behandelen. 

 

A.Bierenbroodspot, november 1998.                       



Bijlagen          
INHOUDSOPGAVE
in chronologische volgorde na overhandiging op 20 november 1997 van een brief van
het MJCO aan Minister E. Borst en toelichting op kennelijk onbekende wijzigingen.

1.   brief aan Prof. dr J.A. van Kemenade d.d. 16.12.1997 *
2.   brief aan VWS d.d. 16.12.1997
3.   brief aan PUR d.d. 17.12.1997
4.   brief PUR d.d. 23.12.1997
5.   brief PUR aan VWS d.d. 23.12.1997
6.   brief aan PUR d.d. 2.1.1998
7.   brief aan VWS d.d. 2.1.1998
8.   brief aan PUR d.d. 9.1.1998 (bijl.)
9.   notitie bespreking op 30.1.1998
10. samenvatting bespreking op 30.1.1998
11. lijstje wijzigingen WUV
12. brief van VWS d.d. 2.3.1998
13. brief aan VWS d.d. 12.3.1998 met rapport objectief medisch bewijs          
14. brief aan VWS d.d. 13.3.1998
15. notitie bespreking op 23.3.1998 (voorbeelden medische bewijsvoering)
16. brief van PUR d.d. 3.6.1998
17. brief VWS aan MJCO d.d. 17.8.1998 over rapport medici 


* click op Brieven.

X. SCHEMA Verbeteringen wetgeving oorlogsgetroffenen


verbeteringen via vereenvoudiging



Schematisch overzicht verbeteringsvoorstellen wetgeving oorlogsgetroffenen



Bierenbroodspot


I Versoepeling medische causaliteit bij voorzieningen.

II nationaliteits-territorialiteitsvereiste
-geboorte in en deportatie uit Nederland meer gewicht.

III versoepeling antihardheid vervolging
-t.a.v. gemengd gehuwden
-t.a.v. verblijf buiten Jappenkamp.

IV Ingangsdatumbesluit
-geen beperkingen in tijd voor medische voorzienigen.

V premie ziektekostenverzekering
-integrale vergoeding bij minima
-niet vervallen voor minima bij bereiken 65 jarige leeftijd.

VI nmik, toeslag nmik
-niet meetellen voor eigen bijdrage verzorgingstehuis
-ambtshalve onderzoek en toekenning voor vervolgden erkend tussen 1978/1984 en 1992
-herstel nmik ingaande bij aanvraag.



reactie zie onder:

IVcG;70+er
reg acc















II-l cG ;
reg acc


II-k cG;
reg niet acc







Commissie Van Galen = cG      reg acc = regering accoord

II-a
Zo min mogelijk schommelingen in maandelijkse betalingen.
Valutaverschillen beperken door gemiddelde koers over laatste 5 jaar tenzij werkelijke koers lager is

II-a Geen korting inkomsten uit arbeid voor 65+ er.

II-b
Inkomstenwijzigingen met nieuw inkomen uit uitkeringen nog 1 jaar aanmerken als inkomsten uit arbeid.

II-c
Afbreken studie en accepteren werk onder niveau na studie wordt verwezen naar art. 8 lid 6 WUV.

II-d
Individualisering AOW ook bij WUV, dus alleen eigen werkelijk ontvangen AOW korten met een toeslag van 20 %.

II-e
De hoogte van het percentage voor de vermogenskorting is inmiddels geregeld.

II-f
Voorstel om vanaf 65 het vermogen ieder jaar met 5 % te laten dalen (afgezien van nieuwe vermogenstoeval, dat ook per jaar met 5 % gaat meedelen). Terugwerkende kracht voor iedereen vanaf bereiken 65ste levensjaar.


regering





           
I-2  accoord


IV niet accoord       






IV-1 niet accoord






IV-2 niet accoord


VII 65-plussers
-pensioen met gedeeltelijke vrijstelling als arbeidsinkomen
-geen verlaging uitkeringspercentage met toeslag
-aftrek van alleen werkelijke eigen AOW.

VIII Rente
-ruimere rentevergoeding bij te late betaling als bij WAO.

IX Vermogenskorting

-zonder korting van vermogen van de partner
















zie II-a cG; reg niet acc


II-d cG;
reg niet acc

II-m cG


II-a,f cG; reg niet acc

II-g
PUR gaat declareren van medische kosten vereenvoudigen,
daarom geen voorstel.

II-h
Voorstel afschaffing drempelbedrag art. 33 WUBO.

II-i
Geen voorstel over BP percentages.

II-j
Voorstel afschaffing vereveningsbijdrage voor 65+ er.
(tot fl. 2.200,- wordt deze nu al niet in mindering gebracht).

II-k
Voorstel tot afschaffing deel eigen bijdrage verzorgingstehuis door nmik en toeslag nmik.

II-l
Voorstel tot vergoeding van (een deel van) de ziektekostenpremie bij minimum grondslag ook voor 65+ er.

II-m
Ruimere rentevergoeding over nabetalingen behoort gegeven te worden.

III Nabestaanden
Voorstel om niet persoonsgebonden voorzieningen tot 5 jaar na overlijden te laten voortduren.

IV Causaliteit
Voorstel om causaliteitsvereiste voor 70+ ers te laten vervallen voor huishoudelijke hulp, extra vakantie en sociaal vervoer.




III-2 accoord





IV accoord


IV-4 niet accoord, doch ook niet afwijzend

IV-7 accoord







IV-5 accoord, maar gedurende drie maanden


I-1 accoord

  
Powered by Create your own unique website with customizable templates.