www.bierenbroodspot.info
  • home
    • staf
  • overzicht werk
    • Wetgeving oorlogsgetroffenen 1940-1945 Inleiding >
      • I Beknibbeling bij de WUV vanaf 1992
      • II Medisch Juridisch Comite Oorlogsgetroffenen
      • III Petitie met verklaring van deskundigen.
      • IV Overzicht acties
      • V Chronologisch overzicht van activiteiten
      • VI Rapport Medisch Objectief Bewijs
      • VII Kritische Kanttekeningen
      • VIII Evaluatie M.O.B.
      • IX Vermogenskorting
      • X Verbeteringen wetgeving oorlogsgetroffenen
      • XI Peilberoep huisvrouw
      • XII Brieven over deze onderwerpen
    • Seksueel misbruik RK kerk >
      • dagvaarding Kort geding tegen Staat
      • summon (English)
      • VERJARING - strafbaarstelling mogelijk
      • persberichten en Cie Veiligheid en Justitie
    • kort geding seksueel geweld
    • kort geding tegen Kardinaal Simonis wegens discriminatie van homosexuelen >
      • Foto's Kort geding tegen Simonis
    • kort geding tegen Evangelische Hulp Aan Homofielen
    • procedures Fight for Life, Walter Kamp
    • kort geding Gemeente Asd parkeerproblematiek
    • acties parken buitenveldert
  • personalia en cv
    • design Bijster
  • nieuws
    • uitspraken

Ingangsdatum met terugwerkende kracht naar datum van de eerste aanvraag.
09/37 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding tussen:
mr wonende  te… (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 januari 2011
09/37 WUBO
1.PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 11 december 2008,ke nmerk BZ 8769 JZlE60/2008 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam.
Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Il. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1930, is in 1982 erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Op grond van de Wuv is hem in 1984 een vergoeding voor psychotherapeutische behandeling en met ingang van 1 juli 1989 een periodieke uitkering toegekend. Daarbij is vastgesteld dat er voor appellant per 1 juli 1989 gegronde redenen zijn, als bedoeld in artikel 11 van de Wuv, om zijn beroep of bedrijf te beëindigen.
De periodieke uitkering is niet tot uitbetaling gekomen in
verband met - kort gezegd - vermindering wegens andere inkomsten.
1.2. Bij brief van 4 september 2008 heeft appellant verweerster verzocht zijn aanspraken op grond van de Wuv om te zetten in - voor zover gunstiger - een toeslag en voorzieningen op grond van de Wubo. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerster
bij besluit van 29 oktober 2008 erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld.
Tevens heeft verweerster hem met ingang van 1 september 2008 een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo en een vergoeding van niet-gedekte medische kosten in verband met psychische klachten toegekend. Per gelijke datum zijn de toekenningen op grond van de Wuv ingetrokken.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 29 oktober 2008 bezwaar gemaakt voor zover daarbij de ingangsdatum is bepaald op 1 september 2008. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
09/37 WUBO
2.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn betoog dat reeds de in 1982 ingediende aanvraag had moeten worden aangemerkt als een aanvraag in het kader van de Wubo. Dat appellant in zijn eerste brief van 22 januari 1982 heeft verzocht om erkenning "als
oorlogsslachtoffer c.q. vervolgde", is daarvoor niet voldoende. Het op de aanvraag betrekking hebbende sociaal rapport van de Stichting Joods Maatschappelijk Werk van maart 1982 was toegespitst op de Wuv en op de joodse afkomst van appellant. Voor
de toenmalige Uitkeringsraad, tot wie de aanvraag was gericht, bestond geen aanleiding om de aanvraag (mede) op te vatten als een aanvraag op grond van de Wubo.
2.2. Anders oordeelt de Raad over de situatie in juli 1989, toen appellant verzocht om instemming met werkbeëindigingen toekenning van een periodieke uitkering in verband
daarmee. Op dat moment werd voor appellant concreet van belang op welke van beide wetten zijn aanspraken in het vervolg zouden worden gebaseerd. Evident is voorts dat hetgeen appellant in de oorlog is overkomen ook onder de werking van de Wubo kan
worden gebracht. Onder deze omstandigheden had het op de weg van de toenmalige Uitkeringsraad gelegen om te bezien of toepassing van de Wubo voor appellant wellicht gunstiger zou kunnen zijn dan toepassing van de Wuv. Nu dit is nagelaten, en het beleid van verweerster er - terecht - op is gericht om aanvragers niet de dupe te laten worden van een verkeerde keuze, acht de Raad in dit-geval bijzondere redenen aanwezig om met toepassing van artikel 40, tweede lid, van de Wubo de ingangsdatum van de omzetting van Wuv naar Wubo te bepalen op een eerdere datum dan 1 september 2008.
2.2.1. De Raad verwijst nog naar zijn uitspraak van 19 maart 2009 (LJN BH9370),
waarin hij ten aanzien van een andere vervolgde tot een vergelijkbare conclusie is gekomen. In het toen berechte geval ging het eveneens om een werkbeëindiging die het
toekennen van een uitkering actueel deed worden. Daarin ligt de wezenlijke overeenkomst met het geval van appellant. De door verweerster ter zitting genoemde verschillen acht de Raad niet doorslaggevend.
2.3. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerster dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en daarbij te bezien tot welke datum aan de omzetting van Wuv naar Wubo terugwerkende kracht zal
worden gegeven.
2.4. De Raad acht termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van
de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot 644,-- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede tot een bedrag groot € 44,10 aan reiskosten, in totaal derhalve € 688,10.
-
lIl. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verlklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze
uitspraak is overwogen; I
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 688,10.
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,--
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker- Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Nijholt.
JvS


  

Wet BP Het inkomen uit een parttime baan moet naar fulltime berekend worden als men wegens causale ziekte niet fulltime kon werken.
09/3347BPW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

UITSPRAAK

in het geding tussen:

IT•• III.wonende te Amsterdam (hierna: appellant),

en

de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van Bestuur

van de Sociale venekeringsbank (hierna: verweerder)

Datum uitspraak 24 februari 1011

09/3347BPW

-2-

I. PROCESVERLOOP

Dit geding, dat aanvankelijk werd gevoerd door de raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april

2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waarin deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - raadskamer WBP van de PUR.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 mei 2009, kenmerk BZ 2008-40, JZlD80/2009. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp), verder: bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb).

IT.OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant, geboren in 1944, is op grond van met het verzet van zijn ouders verband

houdende psychische klachten bij besluit van 22 november 2007 - met toepassing van artikel 3 (oud) van het krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wbp gegeven koninklijk besluit van 8 juli 1978, Stb. 1978,422 - gelijkgesteld met een van de categorieën van
personen op wie de Wbp van toepassing is. Bij nader besluit van 21 augustus 2008 is aan appellant vanwege genoemde psychische klachten met ingang van 1 september 2005 een buitengewoon pensioen toegekend naar een invaliditeit in de zin van de Wbp van blijvend 100%. De grondslag van dit pensioen is met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Bpw bepaald op € 2.510,- per 29 september 1947. Hierbij gold als peiljaar 2003 en is de
grondslag bepaald door middeling van de (wisselende) inkomsten van appellant in de jaren 2001,2002 en 2003.

1.2. Appellant heeft vanaf oktober 2000 tot en met 2p03 als leraar Nederlandse taal op drie verschillende scholen gewerkt in een wisselend aantal uren. Vanaf 1januari 2004 ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In april 2004 heeft hij

09/3347BPW

-3-
zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Vanaf 15 apri12006 ontvangt appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 augustus 2008, voor zover daarbij de grondslag van zijn buitengewoon pensioen is bepaald op € 2.510,-. Dit bezwaar
is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2. Van de zijde van appellant is in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat de grondslag zou moeten worden bepaald op grond van de inkomsten van appellant in het jaar 2003, respectievelijk de jaren 2002 tot en met 2004 en eigenlijk zelfs op basis van het salaris
van een leraar in een voltijdse betrekking, omdat appellant vanwege zijn aan het verzet gerelateerde psychische klachten niet in een volledige betrekking heeft kunnen werken.

Verder is nog aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verlaging van de salarissen van leerkrachten na de Herziening Onderwijs Salarisstructuur en het missen van de BAPO-regeling door zijn uitval.

3. Namens verweerder is naar voren gebracht dat de grondslag op de juiste wijze is vastgesteld, omdat sprake is geweest van wisselende inkomsten in wisselende betrekkingen. Hierbij kan geen rekening worden gehouden met algemene maatschappelijke ontwikkelingen zoals de HOS en BAPO. De stelling dat appellant in
een volledige betrekking werk:zatun zou zijn geweest zonder invalidering acht verweerder nietonderbouwd met bewijsstuklken.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. De bestreden grondslag is v~gesteld met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Wbp. Op grond van dit artikellid wordt de pensioengrondslag afgeleid van het jaarbedrag dat naar redelijkheid nodig is om betrokkene in staat te stellen te leven op de voet waarop gelijksoortige valide personen, die in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar van indiening van de aanvraag in overeenkomstige omstandigheden als betrokkene leefden, . gemiddeld leefden ten tijde van het inwerking treden van de Wbp. Dit met dien verstande dat indien de omstandigheden in het eerstbedoelde jaar naar het oordeel van verweerder,
belangrijk afwijken van de omstandigheden in de aan dat jaar voorafgaande twee jaren, de gemiddelde omstandigheden in ILaatstbedoelde drie jaren in aanmerking worden genomen.
Op grond van artikel 8~derde lid, van de Wbp is verweerder bevoegd op daartoe door of namens betrokkene gedaan verzoek in plaats van het in het tweede lid bedoelde jaar als peiljaar aan te wijzen het jaar voorafgaande aan dat jaar, waarin het inkomen van
betrokkene ten gevolge van zijn verzetsomstandigheden vermindering heeft ondergaan, of het jaar van intreden van invaliditeit, indien dit voor hem gunstiger zou zijn.

09/3347BPW

-4-

4.2. De Raad beoordeelt eerst de beroepsgrond dat de grondslag moet worden berekend op grond van de voltijdse betrekking. Appellant heeft zijn werkzaamheden als leraar in 2004 moeten staken vanwege zijn psychische klachten. Door en namens hem is in
bezwaar en in beroep steeds naar voren gebracht dat hij niet in staat is geweest een volledige betrekking als leraar te bekleden vanwege zijn psychische klachten. Ook uit het ten behoeve van deze aanvraag opgemaakte sociaal rapport en de overige gedingstukken blijkt dat appellant een problematisch arbeidsverleden heeft met lange periodes van arbeidsongeschiktheid vanwege met name zijn psychische klachten. Na een lange periode van werkloosheid is appellant in 2000 via een zij-instromingstraject omgeschoold en als leraar Nederlandse taal gaan werken.

4.3. De Raad acht het, gezien de voorgeschiedenis van appellant en de aard van zijn (verzetsgerelateerde) psychische klachten zoals deze blijken uit de gedingstukken, bepaald niet onaannemelijk dat appellant zijn beroep als leraar niet in een volledig dienstverband heeft kunnen uitoefenen juist vanwege die psychische klachten. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de fysieke klachten van appellant niet hebben geleid tot beperkingen bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden als leraar. Onder die omstandigheden acht de Raad het onterecht dat de bewijslast op appellant is gelegd om
zijn standpunt nader medisch te onderbouwen. Als verweerder een nadere medische onderbouwing noodzakelijk acht, ligt inschakeling van een deskundige (psychiater) hier voor de hand.

4.4. Gezien het vorenstaande treft de onder 4.2 genoemde beroepsgrond van appellant doel. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit komt voor vernietiging

in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

5. De Raad acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel  8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant

in beroep.

09/3347BPW

-5-

ID. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het beroep gegrond;

Vemietigt het bestreden besluit;

Draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

Veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van €658,28;

Bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem in beroep betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker- Tilstra als voorzitter en R. Kooper en  A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing

is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011.

(get.) A. Beuker-Tilstra.

(get.) P.W.J. Hospel.

  
Powered by Create your own unique website with customizable templates.